ECLI:NL:TGZREIN:2014:19 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1329b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2014:19
Datum uitspraak: 16-01-2014
Datum publicatie: 16-01-2014
Zaaknummer(s): 1329b
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Huisarts heeft de dochter van klagers slechts twee maal gezien en adequaat gereageerd op de tijdens eerste bezoek geuite klachten. Bij tweede bezoek waren de klachten van heel andere aard en is de dochter van klagers terecht direct naar een neuroloog doorverwezen. Verwijt dat de klachten niet serieus genomen zijn en dat eerder had moeten worden doorverwezen ongegrond.

Uitspraak: 16 januari 2014

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 februari 2013 binnengekomen klacht van:

mevrouw [A] en de heer [B]

wonende te [C]

klagers

gemachtigde: mr. A.E. Diepersloot

tegen:

[D]

huisarts

werkzaam te [C]

verweerder

gemachtigde: mr. A.V. Rijneke

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en twee aanvullingen daarop

- het verweerschrift

- de brief d.d. 11 augustus 2013 van klagers, waarin zij aangeven niet te zullen repliceren

- twee brieven van gemachtigde van verweerder ontvangen d.d. 12 en 26 november 2013.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 9 december 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig en werden bijgestaan door hun gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De dochter van klagers, die is geboren in 1986, is patiënte in het gezondheidscentrum alwaar verweerder als waarnemend huisarts in de periode van april 2012 tot en met maart 2013 werkzaam is geweest. Verweerder heeft de dochter van klagers op 14 november 2012 en op 17 december 2012 op het spreekuur gezien. Op laatstgenoemde datum is zij door verweerder doorverwezen naar de neuroloog voor verder onderzoek. In januari 2013 is vastgesteld dat de dochter van klagers een hersentumor had waaraan zij is geopereerd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Verweerder heeft de klachten van de dochter van klagers niet serieus genomen. Zij had in 2012 meerdere klachten (zoals duizeligheid, stemmingswisselingen, oogklachten en braken) die kunnen wijzen op neurologische klachten. Verweerder heeft deze klachten niet tijdig onderkend en heeft deze aangeduid als psychische klachten. Een door klagers ingeschakelde maatschappelijk werkster kon geen psychische klachten bij hun dochter vaststellen. Uiteindelijk heeft verweerder de dochter van klagers doorverwezen naar een neuroloog. Als verweerder adequater zou hebben gereageerd, was de tumor eerder ontdekt hetgeen haar genezing ten goede zou zijn gekomen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder zag de dochter van klagers voor het eerst op 14 november 2012 met klachten van hoofdpijn en frequente verkoudheid. Op dat moment was geen sprake van bijkomende neurologische klachten zoals dubbelzien, braken, uitvalsverschijnselen of insulten. Wel waren de klachten mogelijk psycho-sociaal gerelateerd omdat de dochter melding maakte van woon- en werkgerelateerde problematiek. Er werd een bloedonderzoek gedaan en klaagster werd geadviseerd zich weer bij verweerder te melden voor de uitslag en het verdere beleid, welk advies de dochter niet heeft opgevolgd. Nadat zij tussentijds nog twee keer door een collega was gezien, meldde zij zich op 17 december 2102 weer bij verweerder op het spreekuur met de volgende klachten: dubbelzien en aanhoudend braken. Naar de mening van verweerder waren dit tekenen, die kunnen duiden op een intracraniële drukverhoging. Daarom is zij door verweerder verwezen naar de neuroloog voor nadere diagnostiek. Verweerder is van mening dat hij de klachten van de dochter van klagers wel degelijk serieus heeft genomen.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van het professioneel handelen van verweerder niet om gaat of dat handelen anders had gekund maar om het geven van een antwoord op de vraag of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toentertijd in de beroepsgroep als (standaard)norm was aanvaard. Het college is van oordeel dat het handelen van verweerder voormelde tuchtrechtelijke toets kan doorstaan.

Daartoe wordt het volgende overwogen.

Verweerder heeft de dochter van klagers slechts twee keer tijdens het spreekuur gezien. Blijkens het journaal ging het op 14 november 2012 om klachten van hoofdpijn en frequente verkoudheid. Verweerder, die vooraf kennis had genomen van het medisch dossier van de dochter van klagers, heeft lichamelijk onderzoek verricht en een bloedonderzoek aangevraagd. Ook heeft verweerder gekeken naar mogelijke psychosociale redenen voor de klachten. Het college is van oordeel dat de hierboven omschreven reactie van verweerder op de klachten van de dochter van klagers een adequate is. Nadat zij tussentijds nog twee keer door een collega van verweerder was gezien, meldde de dochter van klagers zich weer op 17 december 2012 bij verweerder met klachten van een geheel andere aard, te weten dubbelzien en aanhoudend braken. Uit deze klachten heeft verweerder afgeleid dat er sprake zou kunnen zijn van een intracraniële drukverhoging en hij heeft haar - naar achteraf is gebleken - terecht en op goede gronden verwezen naar de neuroloog. Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot het oordeel dat verweerder zorgvuldig jegens de dochter van klagers heeft gehandeld en dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. J.M.P. Drijkoningen als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als

lid-jurist, dr. O.J. Repelaer van Driel, J.C.F. Schellekens en H.J. Weltevrede als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2014 in aanwezigheid van de secretaris.