ECLI:NL:TGZREIN:2014:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13145
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2014:10 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2014 |
Datum publicatie: | 10-01-2014 |
Zaaknummer(s): | 13145 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | x |
Uitspraak: 10 januari 2014
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 juli 2013 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klaagsters
tegen:
[C]
huisarts
werkzaam te [D]
verweerder
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de cd-rom van verweerder ontvangen op 9 oktober 2013;
- de aanvullende medische informatie ontvangen van verweerder ontvangen op
5 november 2013;
- de pleitnotitie overgelegd door klaagsters.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 21 november 2013 behandeld. Partijen waren in persoon aanwezig.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
De klacht van klaagsters ziet op hun vader van wie verweerder de huisarts was.
Vader, geboren in september 1937, was al sedert 2009 bekend met COPD (gold 3).
Vanaf september 2012 klaagde hij over lage rugpijn. De diagnose van verweerder was "ischialgie" en hij schreef in de maanden daarna verschillende soorten pijnstillers voor. In december 2012 is een röntgenfoto gemaakt van de LWK. In het verslag van 24 december 2012 staat o.a.: bovenste dekplaatimpressie van corpus L1 (hoogteverlies 25%). Beginnende spondylarthropathie tekenen. Op basis daarvan heeft verweerder geconcludeerd dat er sprake was van een inzakkingsfractuur van wervel L1, van arthrose van de lage rug en dat de pijnklachten daaraan toe te schrijven waren. Verweerder heeft het (al eerder ingezette) conservatieve beleid voortgezet. Bij onvoldoende effect zou verwijzing naar de poli orthopedie of de pijnpoli mogelijk zijn. In februari 2013 verslechterde de toestand van vader en medio februari 2013 dringen klaagsters aan op een ziekenhuisopname. Vader is op 18 februari 2013 gezien op de poli geriatrie en aansluitend opgenomen in het ziekenhuis alwaar op 27 februari 2013 longkanker met uitzaaiingen in de botten werd vastgesteld. Nadat op 5 maart 2013 een palliatief beleid werd ingezet, is vader op 7 maart 2013 overgeplaatst naar een hospice alwaar hij op 9 maart 2013 is overleden. Na de opname van vader in het ziekenhuis is tussen klaagsters en verweerder geen contact meer geweest.
3. Het standpunt van klaagsters en de klacht
Vader klaagde in de maanden augustus en september 2012 over pijn in de rug en kortademigheid. Uit de in december 2012 gemaakte röntgenfoto's was af te leiden dat hij twee kapotte ruggenwervels had, aldus vader. De door verweerder voorgeschreven pijnbestrijding baatte niet. Vader belde in januari en februari 2013 zestien keer de praktijk van verweerder en hij kreeg in totaal negen keer andere medicijnen voorgeschreven. Het ging daarna snel bergafwaarts met vader, hij werd bedlegerig en kon bijna niet meer lopen. Daarop hebben klaagsters met instemming van vader verweerder verzocht hem in het ziekenhuis te doen opnemen.
Verweerder zou klaagsters hebben voorgesteld hun vader op korte termijn door de orthopeed te laten onderzoeken door middel van een kortdurende opname. In plaats van een opname bij orthopedie kreeg vader een oproep voor een consult bij de poli geriatrie. De assistente van verweerder deelde klaagsters mede dat de arts geen indicatie had voor een opname en ook niet voor een ambulance. Bij het huisbezoek op 14 februari 2013 bleek dat het de arts niet lukte een ambulance te krijgen voor vervoer naar het ziekenhuis. Klaagsters hebben toen zelf vervoer naar het ziekenhuis geregeld. Het verwijt dat klaagsters verweerder maken is dat hij alleen maar pijnbestrijding heeft voorgeschreven maar niet grondig naar de oorzaak van de klachten heeft gezocht. Ook heeft hij nagelaten ervoor te zorgen dat vader in het ziekenhuis werd opgenomen en lukte het hem niet om ambulancevervoer te regelen.
Ten slotte heeft verweerder na het overlijden van vader geen contact meer gezocht met klaagsters om zich te verontschuldigen voor zijn foute diagnose (COPD en een versleten rug).
4. Het standpunt van verweerder
Vader heeft begin september 2012 een halfjaarlijkse CVRM-controle gehad met daaraan voorafgaand een bloedonderzoek. Dit liet geen afwijkingen zien en anamnestisch uitte vader geen klachten. Medio september 2012 meldde hij zich met lage rugklachten met uitstraling in het linkerbeen. De diagnose van verweerder was ischialgie en er werd pijnstilling voorgeschreven. In oktober 2012 werden bij een tensiecontrole geen (pijn)klachten gemeld.
In de maanden daarna werd de pijnstilling regelmatig aangepast en in december 2012 meldde vader zich weer met rugpijn. Onderzoek leverde geen afwijkingen op. Geadviseerd werd warmte en bewegen. De pijnstilling werd (aangepast) voortgezet. Eind december 2012 heeft verweerder vader naar aanleiding van de verergerde rugklachten nogmaals onderzocht. Er werd geen duidelijke drukpijn of kloppijn gevonden. De diagnose was persisterende aspecifieke lage rugpijn. Er is bij die gelegenheid ook een röntgenfoto gemaakt. Op basis van de uitslag heeft verweerder geconcludeerd dat sprake was van een inzakkingsfractuur van wervel L1 en arthrose van de lage rug. Verweerder schreef de pijnklachten daaraan toe. Vader meldde zich de eerste week van januari 2013 aan de balie van de praktijk met kortademigheidsklachten. Omdat verweerder een week met vakantie was heeft vader er voor gekozen de terugkeer van verweerder af te wachten. De pijnstilling werd door verweerder voortgezet. In januari en februari 2013 heeft verweerder vader meermaals onderzocht en is een longfunctietest gepland. Dat leidde tot de diagnose: kortademigheid als gevolg van COPD en/of beginnende decompensatie. Medio februari 2013 drongen klaagsters aan op een ziekenhuisopname, waarop verweerder voorstelde vader kort te laten opnemen en te laten onderzoeken door een geriater en zo nodig behandeling door de pijnpoli of anesthesie. Daartoe wordt voor 18 februari 2013 een afspraak gemaakt. Ondanks een daartoe strekkend verzoek van klaagsters en veel inspanningen van verweerder is het laatstgenoemde niet gelukt ambulancevervoer naar het ziekenhuis te regelen. Klaagsters hebben dat uiteindelijk zelf gedaan. Verweerder heeft op 19 februari 2013 van de geriater een brief ontvangen met daarin een opsomming van de mogelijke diagnoses. Verweerder had hierover contact moeten opnemen met klaagsters. Dat is toen - en ook nadien - niet gebeurd. Het spijt verweerder dat zijn eigen trots professioneel handelen in de weg heeft gestaan.
5. De overwegingen van het college
Het college stelt voorop dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van het professioneel handelen van verweerder niet om gaat of dat handelen anders had gekund maar om het geven van een antwoord op de vraag of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toentertijd in zijn beroepsgroep als (standaard)norm was aanvaard.
Het college is van oordeel dat het handelen van verweerder voormelde tuchtrechtelijke toets kan doorstaan. Daartoe wordt het volgende overwogen. De klacht van klagers valt uiteen in drie onderdelen, die hierna achtereenvolgens worden besproken.
Het handelen van verweerder van september 2012 tot februari 2013
Uit het medisch dossier blijkt dat vader, die al enige jaren bekend was met COPD (gold 3), begin september 2012 een CVRM-controle en een uitgebreid bloedonderzoek had ondergaan. Deze onderzoeken lieten geen afwijkingen zien. Op de door vader sedert september 2012 geuite lage rugklachten heeft verweerder (telkens) voldoende adequaat gereageerd. Hij heeft de rugklachten van vader (met nadien uitstraling in het linkerbeen) meermaals onderzocht en heeft deze gekwalificeerd als "ischialgie". Het op grond daarvan door verweerder ingezette conservatieve beleid (warmte, bewegen en pijnstilling) is consistent en logisch. De op 24 december 2012 gemaakte röntgenfoto LWK liet een inzakkingsfractuur L1 zien en arthrose van de lage rug. Dat vormde voor verweerder geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek en het eerder ingezette conservatieve beleid met pijnstilling werd voortgezet. Het college kan verweerder in deze gedachtegang volgen. Immers, het medisch dossier bevat voldoende gegevens, die een afdoende verklaring kunnen vormen voor de inzakkingsfractuur L1. Daarbij moet worden gedacht aan het zware medicijngebruik (in het verleden), de mogelijk aanwezige osteoporose, de mogelijkheid dat een niet gemelde val van vader de oorzaak zou kunnen zijn van de inzakkingsfractuur en diens zwaarlijvigheid. Naast de aanhoudende rugklachten uitte vader in januari 2013 meermaals de klacht dat hij last had van kortademigheid. Ook hierop heeft verweerder voldoende adequaat gereageerd door vader, die bekend was met COPD (gold 3) en ook kortademigheid, daarop gerichte medicatie voor te schrijven en voor hem een longfunctietest te plannen. Verweerder heeft vader op 1 februari 2013 opnieuw onderzocht; dat leverde geen nieuwe (medische) gezichtspunten op. Op grond van deze medische bevindingen in voormelde periode behoefde verweerder in redelijkheid niet te verwachten dat er mogelijk sprake was van een andere (ernstige) medische problematiek en bestond er voor hem (dus) ook geen aanleiding een of meer nadere medische onderzoeken te (laten) verrichten. Zulks klemt temeer nu van het medisch dossier onderdeel uitmaakt een in juni 2009 gemaakte thoraxfoto, die "schoon" was. Hieraan wordt nog toegevoegd dat de diagnose longkanker tijdens de opname pas laattijdig is gesteld. Diverse onderzoeken waren niet conclusief; pas met behulp van de PET-scan kon de diagnose definitief worden gesteld. Ook voor het relatief hoge aantal telefonische contacten tussen vader en de praktijk in februari 2013 en het geregeld wisselen van de (pijnstillings)medicatie heeft verweerder een afdoende verklaring gegeven. Om vorenstaande redenen kan niet worden gezegd dat verweerder onzorgvuldig jegens vader heeft gehandeld.
De ziekenhuisopname en het vervoer daarnaartoe
Nadat klaagsters daarop hadden aangedrongen heeft verweerder mede op grond van de snel verslechterende toestand van vader het raadzaam geacht vader te doen opnemen in het ziekenhuis. Verweerder heeft geregeld dat vader op 18 februari 2013 op de afdeling geriatrie is opgenomen voor nader onderzoek; dit terwijl klaagsters hebben verklaard dat verweerder een opname op de afdeling orthopedie zou regelen. Het college overweegt dat in het midden kan blijven welke van beide lezingen de juiste is nu in ieder geval vaststaat dat vader binnen drie dagen in het ziekenhuis is opgenomen en op de afdeling geriatrie adequaat is onderzocht.
Wat verweerder zich wel mag aanrekenen, is dat hij het een en ander beter met klaagsters had behoren te communiceren. Het nalaten daarvan is echter niet van een zodanig gewicht dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Tenslotte overweegt het college dat uit de overgelegde transcriptie van de telefoongesprekken tussen verweerder en de ambulancedienst duidelijk blijkt dat eerstgenoemde zich bovenmatig heeft ingespannen om voor vader ambulancevervoer naar het ziekenhuis te regelen. Dat dit uiteindelijk niet is gelukt, ligt niet in de risicosfeer van verweerder maar moet - gelet op de inhoud van de telefoongesprekken - worden gekwalificeerd als overmacht.
Het ontbreken van contact tussen verweerder en klaagsters na 18 februari 2013
Tussen partijen staat vast dat verweerder nadat vader op 18 februari 2013 in het ziekenhuis was opgenomen geen contact meer heeft opgenomen met klaagsters over diens gezondheidstoestand. Daartoe bestond naar het oordeel van het college temeer reden nu verweerder op 19 februari 2013 een brief had ontvangen van de geriater met daarin de opsomming van de mogelijke diagnoses. Dat hij dit zelf ook inziet, blijkt uit zowel het verweerschrift alsook uit uitlatingen van verweerder tijdens de mondelinge behandeling. Het college acht deze nalatigheid echter, alles bijeen genomen, van onvoldoende gewicht voor een tuchtrechtelijk verwijt, zodat ook dit onderdeel van de klacht zal worden afgewezen.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht in al haar onderdelen af.
Aldus beslist door mr. J.M.P. Drijkoningen als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als
lid-jurist, M. Bonnet, C.J.C.M. Hamilton en A. de Jong als leden-beroepsgenoten,
in aanwezigheid van K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
10 januari 2014 in aanwezigheid van de secretaris.