ECLI:NL:TGZRAMS:2014:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/154
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2014:9 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-02-2014 |
Datum publicatie: | 04-02-2014 |
Zaaknummer(s): | 2012/154 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klager dient een klacht in namens zijn overleden vader, hierna patiënt genoemd. Klager verwijt de arts, die tevens directeur is van de zorginstelling waar patiënt verbleef, dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door tijdens de procedure bij de klachtencommissie een onjuiste verklaring af te leggen over de behandeling van decubitus bij patiënt. De arts heeft ten onrechte verklaard dat deze behandeling volgens het daarvoor geldende protocol is uitgevoerd. Niet Ontvankelijk |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 februari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r
gemachtigde: mr. R.S. van der Beek, advocaat te ’s-Gravenhage
tegen
C,
arts,
wonende te D,
werkzaam te E,
v e r w e e r d e r
gemachtigde: mr. Ch.L. van den Puttelaar, advocaat te Rotterdam.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen binnengekomen op 28 februari 2012;
- het aanvullend klaagschrift met de bijlagen binnengekomen op 5 april 2012;
- het verweerschrift binnengekomen op 24 mei 2012;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 6 maart 2013 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van verweerder, binnengekomen op 9 april 2013;
- de brief van de gemachtigde van verweerder met de bijlage, binnengekomen op 25 november 2013;
- de brief van de zoon van klaagster de heer F, binnengekomen op 29 november 2013;
- de brief van de gemachtigde van klaagster met de bijlagen, binnengekomen op 29 november 2013;
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.
Klaagster was afwezig maar werd vertegenwoordigd door haar zoon F en bijgestaan door mr. R.S. van der Beek, advocaat te ’s-Gravenhage.
Ook aanwezig was mevrouw Ff, echtgenote van F.
Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door mr. Ch.L. van den Puttelaar, advocaat te Rotterdam die pleitnotities heeft overgelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1.
Klaagster was getrouwd met wijlen de heer G, geboren april 1926 te H. Eind september 2007 is zij met de heer G verhuisd naar het I te J, een verzorgingshuis van K. Zij woonde daar samen met haar man tot 20 juli 2009. Op die dag zijn zij verhuisd naar verpleeghuis L te B alwaar de heer G op 20 juli 2009 is overleden.
2.2.
Verweerder is directeur behandelzaken van M.
2.3.
Namens klaagster heeft de heer F bij de Klachtencommissie van K een klacht ingediend tegen het I en tegen de teamleider in dienst bij N en werkzaam in het I met betrekking tot de (medische )verzorging van zowel klaagster als haar echtgenoot G.
2.4.
Op 29 september 2010 heeft de Klachtencommissie uitspraak gedaan en, voor zover ten deze van belang, de klachten gericht op de medische verzorging van de heer G ongegrond verklaard.
2.5.
In het kader van deze klachtenbehandeling heeft de Klachtencommissie verweerder gevraagd als getuige-deskundige te oordelen over de behandeling van een wond aan de voet van de heer G met Tubigrip.
In de uitspraak van de Klachtencommissie is daarover in paragraaf 3.1.2.1 het volgende opgenomen onder het kopje “ Wondverzorging van de voet “:
“Noot: De Klachtencommissie heeft hiervoor de getuige-deskundige, de heer C geraadpleegd en deze heeft bevestigd dat de bovengenoemde behandeling met Tubigrip van een voet met dergelijke wonden juist is. Een neveneffect is dat de tenen donker kleuren maar dat heeft niets te maken met afsterven of onvoldoende doorbloeding..”
en in paragraaf 5.1 onder het kopje “ Motivering “:
“Zowel de getuige-deskundige als O hebben verklaard, dat de uitvoering van de behandeling met Tubigrip is geschied conform de gangbare instructie en protocollen. O, zijnde de behandelend huisarts van het echtpaar, is verantwoordelijk voor het voorschrijven, inclusief het bepalen van de maat, van de Tubigrip.”
2.6.
Verweerder heeft noch direct noch indirect enige bemoeienis gehad met de medische verzorging en behandeling van de heer G.
3. De klacht en het standpunt van klaagster.
Klaagster verwijt verweerder, kort samengevat, dat hij als getuige deskundige ten overstaan van de Klachtencommissie van K heeft verklaard, dat de behandeling van de decubituswond aan de voet van de heer G met Tubigrip is geschied conform de gangbare instructie en protocollen en derhalve juist was, terwijl naar haar mening de behandeling in strijd is met de geldende protocollen. Klaagster verwijt verweerder derhalve dat zijn verklaring ten overstaan van de Klachtencommissie van K niet juist is. Daardoor, aldus klaagster, is de Klachtencommissie op een dwaalspoor gebracht en heeft haar klacht, mede daardoor, ongegrond verklaard.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder is van mening dat klaagster in haar klacht niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij op verzoek van de Klachtencommissie slechts is opgetreden als getuige-deskundige en in algemene zin een toelichting heeft gegeven op de medische verantwoordelijkheid in het verzorgingshuis en over het beleid bij de behandeling van decubitus gericht op het gebruik van compressie en nimmer als zodanig betrokken is geweest bij de behandeling van wijlen de heer G. Daarom valt zijn handelen niet onder de reikwijdte van het medisch tuchtrecht.
5. De overwegingen van het college
5.1.
Klaagster heeft bij de Klachtencommissie van K een klacht ingediend tegen het I en meer in het bijzonder tegen de teamleider in dienst bij N en werkzaam in het I over onder andere de medische behandeling van de heer G. De Klachtencommissie heeft naar de medische zaken aangaande deze klachtzaak een getuige-deskundige (adviseur) geraadpleegd in de persoon van verweerder. Desgevraagd heeft verweerder bevestigd aan de Klachtencommissie dat de door de huisarts van de heer G voorgeschreven behandeling van de wond aan de voet met de Tubigrip juist was. Verweerder heeft verklaard dat de behandeling met Tubigrip bij de heer G is geschied conform de gangbare instructie en protocollen.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 47 lid 1 sub a kan slechts geklaagd worden over handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en ertoe strekken diens gezondheid te bevorderen of te bewaken dan wel te beoordelen. Het beantwoorden van vragen van de Klachtencommissie als getuige-deskundige zoals in het onderhavige geval valt daar niet onder.
Op grond van het bepaalde in artikel 47 lid 1 sub b is een beroepsbeoefenaar die als zodanig is ingeschreven in het BIG-register onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Naar vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg valt het optreden van een arts als getuige-deskundige daar niet onder wanneer het niet gaat om de beoordeling van de gezondheidstoestand van een patiënt.
Daarvan was in het onderhavige geval geen sprake.
Verweerder heeft slechts de vraag van de Klachtencommissie K beantwoord of de behandeling van een wond aan de voet met de Tubigrip in zijn algemeenheid juist is. Hij heeft geen oordeel gegeven over de gezondheidstoestand van de heer G.
Verweerder was evenmin direct of indirect bij diens dagelijkse medische behandeling en verzorging in het I betrokken.
De medische behandeling en verzorging van de heer G, en in het bijzonder de behandeling met de Tubigrip, viel onder de directe verantwoordelijkheid van de huisarts O. Verweerder was niet werkzaam in het I. Het I viel ook niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder als directeur M.
5.3.
Het voorgaande betekent dat het college klaagster in haar klacht niet ontvankelijk zal verklaren.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht.
Aldus gewezen op 10 december 2013 door:
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
J.C. van der Molen, J. Edwards van Muijen, P.A.M. Beker, leden-arts,
mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,
mr. L. Oostinga, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 4 februari 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. F.G. Bauduin, voorzitter
w.g. L. Oostinga, secretaris