ECLI:NL:TGZRAMS:2014:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/075

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2014:8
Datum uitspraak: 04-02-2014
Datum publicatie: 04-02-2014
Zaaknummer(s): 2013/075
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de arts, die werkzaam is als vertrouwensarts bij het Advies en Meldpunt kindermishandeling dat hij op onzorgvuldige wijze is omgegaan met de gemelde vermoedelijke kindermishandeling van haar minderjarige zoontje door klaagsters ex-partner. Afgewezen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 februari 2013 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam,

tegen

C,

vertrouwensarts,

wonende te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. E. Lam, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het antwoord met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 10 december 2013 behandeld. Klaagster was aanwezig, bijgestaan door mr. Korver. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door mr. Lam.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is de moeder van E, geboren juli 2006. Klaagster en de vader van E zijn uit elkaar en E heeft zijn hoofdverblijfplaats bij klaagster. De ouders zijn verwikkeld in een hevige echtscheidingsstrijd, in verband waarmee nog verschillende procedures lopen bij de rechtbank F.

2.2 Verweerder is werkzaam als vertrouwensarts bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling Amsterdam (hierna: AMK). Het AMK waar verweerder werkzaam is maakt onderdeel uit van de Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie F (hierna: F).

2.3 De taken van het AMK zijn omschreven in artikel 11 van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz), te weten:

a. het naar aanleiding van een melding van kindermishandeling of een vermoeden daarvan, onderzoeken of sprake is van kindermishandeling;

b. het beoordelen van de vraag of en zo ja tot welke stappen de melding van kindermishandeling of een vermoeden daarvan aanleiding geeft;

c. het binnen het bureau jeugdzorg overdragen van een zaak ten behoeve van de uitvoering van de in artikel 5, eerste lid, bedoelde taak;

d. het in kennis stellen van andere justitiële autoriteiten van kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de minderjarige dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft, daartoe aanleiding geeft;

e. het op de hoogte stellen van degene die een melding heeft gedaan, van de stappen die naar aanleiding van de melding zijn ondernomen.

2.4 In het Protocol van handelen Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (het Protocol) zijn de taken en verantwoordelijkheden van het AMK nader uitgewerkt.

2. Advies en consult geven (…)

Uitvoering (…)

Aan de advies- of consultvrager wordt ondersteuning geboden bij zijn aanpak van de (vermoedelijke) mishandelingssituatie. (…) Afhankelijk van de aard van de mishandelingssituatie en de mogelijkheden van de advies- of consultvrager, kan het AMK adviseren tot een melding over te gaan.

Verantwoordelijkheidsverdeling

De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de mishandelingssituatie blijft bij de advies- of consultvrager. In het contact wordt nadrukkelijk aangegeven dat het AMK geen persoonsgegevens van het kind registreert en geen enkele verdere stap onderneemt, behalve een eventueel vervolgcontact met de advies- of consultvrager. Het AMK vergewist zich er van dat deze verantwoordelijkheidsverdeling door de advies- en consultvrager wordt begrepen. (…) Het is aan de advies- of consultvrager om al dan niet bij het AMK te melden. Het AMK zal vervolgens zelf beoordelen of er aanleiding is tot het doen van nader onderzoek.(…)

2.5 Op 15 maart 2010 is klaagster met E op de afdeling Spoedeisende Hulp van het G geweest omdat hij klaagde over nekpijn. De kinderarts in opleiding, H, onder supervisie van kinderarts I, heeft advies gevraagd aan het AMK, in de persoon van verweerder. In het verslag van H van 16 maart 2010 gericht aan de huisarts J, staat onder meer het volgende.

(…)”Lichamelijk onderzoek:

(…) Hoofd/hals: behaarde hoofdhuid geen afwijkingen. Hals niet drukpijnlijk, nu geen klachten meer, geen zwelling of roodheid zichtbaar. (…) Ano-genitaal onderzoek; geen bijzonderheden, normaal gedrag tijdens onderzoek. Huid: klein schaafplekje t.h.v. processus spinosis lumbaal, (…) Overig onderzoek geen afwijkingen.(…)

Of hier sprake is van een toegebracht letsel wordt niet helemaal duidelijk. Moeder wijst op een aantal alarmerende signalen welke zij persoonlijk geobserveerd heeft, maar waarvoor wij op dit moment geen concrete aanwijzingen vinden. Wij hebben contact opgenomen met de vertrouwensarts C verbonden aan het AMK K en deze situatie met hem nader besproken. Het advies is om vader en moeder met elkaar de verdenking en wantrouwen van moeder jegens vader te bespreken, eventueel met de huisarts als mediator. Wanneer dit niet mogelijk is zou de moeder zelf een melding bij het AMK kunnen doen. Tenslotte zullen zij gezien de ernst van de gemelde klachten een melding doen bij het AMK wanneer de ouders niet in gesprek komen of moeder zelf geen melding bij het AMK wil doen.”

2.6 Nadien heeft het AMK, in de persoon van mevrouw L (hierna: L) een aantal consultgesprekken gevoerd met klaagster. Ook heeft een aantal maal overleg plaatsgevonden tussen verweerder en L. In het AMK-dossier staat onder meer het volgende.

(…) 18-03-2010 (…)

Moeder komt voor advies, melding is niet aan de orde omdat volgende week uitspraak volgt, en als er dan nog iets nodig is, kan dit het beste via een instantie. Heb moeder van de hoed en de rand verteld dat AMK geen onderzoek doet naar opvoed/omgang situaties maar naar vermoeden van kindermishandeling, (…)

23-03-2010 (…)

Moeder belt: Moeder zegt dat ze na ons gesprek naar de politie is gegaan. (…) De politie nam het heel hoog op en ging advies vragen bij de Zeden Politie. Ook vrijdag is ze weer naar het G gegaan, kinderarts H. Gisteren, maandag, heeft ze met gesproken. De kinderarts heeft besloten te melden bij AMK. (…) Uitgelegd (nogmaals) dat melding door moeder of vader niet kan, dus we wachten dan G af. Als er een melding door instantie binnen komt, sluit ik ons consult af, en gaat er een onderzoeker verder. (…)

20-04-2010 (…) Supervisor I zegt dat ze zojuist met C heeft afgesproken dat het G niet meldt maar dat moeder wel mag melden omdat ze vermoedt dat haar kind door vader mishandeld wordt.(…)

Moeder wil weten of ze nog zelf melding moet/kan doen. Gezegd dat als het een melding wordt, dat het sowieso een ambtshalve melding wordt door ons, en dat we dit willen laten afhangen van wat het beste is voor het kind. En om dat te weten willen we eerst advies halen. Dit om te voorkomen dat er allerlei onderzoeken lopen die het kind niet ten goede komen.

2.7 Bij beschikking van de rechtbank F van 28 april 2010 is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht advies uit te brengen over de vraag of het eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarige is en zo ja, door wie het gezag zou moeten worden uitgeoefend, wat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige zou moeten zijn, of er een beschermingsonderzoek is geïndiceerd en of er andere feiten en omstandigheden zijn die de rechtbank bij haar oordeel zou moeten betrekken.

2.8 Het AMK heeft contact gehad met de Raad om af te stemmen of de Raad overwoog een beschermingsonderzoek te doen.

2.9 In augustus 2010 is E op verzoek van de Raad onder toezicht gesteld van F en is een gezinsvoogd aangesteld.

2.10 Bij brief van 31 maart 2011 heeft klaagster verweerder verzocht de mogelijkheden die het AMK heeft om E te beschermen opnieuw in overweging te nemen omdat zij het – kort gezegd – niet eens is met de uitkomst van het Raadsonderzoek en het beleid van de gezinsvoogd.

2.11 Bij brief van 12 april 2011 heeft verweerder gereageerd op de hiervoor genoemde brief. In de reactie van verweerder staat onder meer het volgende.

(…) U verzoekt mij de mogelijkheden van het AMK om uw zoon te beschermen opnieuw in overweging te nemen. Mij is bekend dat er vorig jaar door de Raad van de Kinderbescherming een verzoek bij de kinderrechter gedaan is om een gezinsvoogd voor uw zoon aan te stellen. De kinderrechter heeft dit verzoek van de Raad gehonoreerd. M is de huidige gezinsvoogd van uw zoon. U beschrijft dat de gezinsvoogd een verkeerd inzicht in de zaak heeft. Het lijkt mij niet meer dan logisch dat u deze mening met M bespreekt. M is samen met de ouders verantwoordelijk voor uw zoon. Mocht dit overleg met de gezinsvoogd onbevredigend verlopen dan adviseer ik u contact op te nemen met de leidinggevende van M. Wat mij opvalt en ook zorgen baart is het feit dat u het laatste jaar diverse professionals/instellingen heeft benaderd (o.a. Ministerie, N, kinderarts G). Ik adviseer u, in het belang van uw zoon, dergelijke stappen in goed overleg met de gezinsvoogd te nemen. In deze fase zie ik geen directe rol voor het AMK weggelegd. Indien nodig ben ik bereid dit in een persoonlijk contact met u te bespreken.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt samengevat en zakelijk weergegeven in dat:

1. verweerder zijn maatschappelijke functie en positie als vertrouwensarts van het AMK heeft verzaakt door geen onderzoek te doen naar kindermisbruik/kindermishandeling na overleg met kinderarts H van het G;

2. verweerder in gebreke is gebleven met betrekking tot de rapportage van arts N, expert kindermishandeling en zich veel te passief heeft opgesteld;

3. verweerder in strijd met de geest van de Gedragsregels van Artsen en het Beroepsprofiel en de Visie van de Vereniging Vertrouwensartsen Kindermishandeling heeft gehandeld door niet op de meldingen van de politie B en de zedenpolitie in te gaan;

4. verweerder heeft nagelaten de Raad tijdig, juist en betrouwbaar in te lichten;

5. telefonische meldingen van GGD-arts O, huisarts J en van de ziekenhuisbrede Commissie Kindermishandeling van het G niet bij verweerder zijn aangekomen maar in de organisatie zijn verzand;

6. het AMK-dossier niet getrouw en zeer mager is en niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen;

7. verweerder zich in zijn brief van 12 april 2011 bedreigend heeft uitgelaten jegens klaagster.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1 Het college ziet aanleiding de verschillende klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. Voor beantwoording van de vraag of verweerder tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken is bepalend de Wjz en het Protocol, waarin de taken van het AMK zijn omschreven, en het AMK-dossier naar aanleiding van de contacten betreffende E

5.2 Blijkens het Protocol van handelen Advies- en Meldpunten Kindermishandeling onderscheidt het AMK advies- en consultvragers enerzijds (advies is een eenmalig contact en bij consult is er sprake van meerdere contacten gericht op hetzelfde kind of gezin) en melders anderzijds. Indien een (advies-)gesprek plaatsvindt tussen een persoon of instantie en het AMK wil dat nog niet zeggen dat er ook een melding is gedaan. Indien expliciet wordt vermeld dat een melding van een vermoeden van kindermishandeling wordt gedaan is het aan het AMK om te beoordelen of sprake is van een redelijk vermoeden van kindermishandeling en of de melding al dan niet in behandeling wordt genomen. De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de mishandelingssituatie blijft bij de advies- of consultvrager. Het AMK vergewist zich ervan dat deze verantwoordelijkheid door de advies- en consultvrager wordt begrepen. Het AMK verleent geen daadwerkelijke hulp maar schept de voorwaarden tot het op gang brengen ervan. Het is aan de zorg- of hulpverlenende instantie, de Raad voor de Kinderbescherming of andere justitiële autoriteiten om tot daadwerkelijke actie over te gaan. Een vermoeden van kindermishandeling kan zowel door een ouder, een arts of een derde worden gemeld. Het blijft daarbij ter beoordeling van het AMK of de melding wordt aangenomen. Het AMK hanteert daarbij onder meer het uitgangspunt dat de informatie van de melder afkomstig moet zijn uit eigen waarneming. In een echtscheidingssituatie wordt er de voorkeur aan gegeven dat een melding wordt gedaan door een neutrale derde, maar het doen van een melding door een van de ouders is niet uitgesloten.

5.2 Op basis van de overgelegde stukken is vast komen te staan dat er een aantal keer contact is geweest tussen verweerder en klaagster/artsen/andere personen betreffende de situatie van E. Ook heeft klaagster een aantal maal contact gehad met L. Dat er een melding is gedaan door het G, de huisarts, mevrouw P, de GGD-arts van het consultatiebureau of de (zeden)politie is niet komen vast te staan. Hoewel klaagster meent dat haar door verschillende instanties is medegedeeld dat door hen of een van hen een melding is gedaan blijkt dat niet uit het AMK-dossier, noch uit de andere overgelegde stukken. Zoals hiervoor overwogen is niet ieder telefoontje van een instantie ook een officiële melding, en ook indien een instantie een officiële melding wil doen (klaagster spreekt van een ‘meldrecht’) is het aan het AMK om te bepalen of de melding in ontvangst wordt genomen. In dit geval is niet gebleken dat dat is gebeurd.

5.3 Het AMK heeft naar aanleiding van de advies- en consultgesprekken betreffende E contact gehad met de Raad. Omdat een onderzoek door de Raad reeds was aangevangen en het AMK heeft vernomen dat de Raad voornemens was het onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek en dat bij dat onderzoek ook de zorgen van klaagster over de veiligheid van het kind bij de vader zouden worden betrokken, heeft het AMK besloten niet zelf een onderzoek in te stellen. De consulten met klaagster zijn beëindigd, omdat AMK-bemoeienis naast een onderzoek van de Raad geen meerwaarde heeft.

5.4 Het college is van oordeel dat verweerder correct en conform de aan hem toebedeelde taken heeft gehandeld. Hij heeft enkele keren advies/consultgesprekken gevoerd betreffende E en na zorgvuldige afweging en contact met de Raad is door het AMK besloten dat verder onderzoek en een melding geen meerwaarde had ten opzichte van het Raadsonderzoek. Het AMK is immers geen hulpverlenende instantie, maar eerder een vangnet dat ervoor zorgt dat, voor zover dat nog niet het geval is, een mogelijk zorgelijke situatie met betrekking tot een minderjarige door de verschillende hulpverlenende instanties daadwerkelijk wordt opgepakt. Nu er reeds een (beschermings)onderzoek door de Raad zou worden uitgevoerd was er geen aanleiding voor een melding bij het AMK. Daarmee is niet gezegd dat verweerder de informatie betreffende E niet serieus heeft genomen. Uit het AMK-dossier blijkt dat het AMK de informatie wel degelijk serieus heeft genomen, maar dat men van oordeel was dat er voor het AMK geen taak meer was nu de hulpverlening door de Raad reeds in gang was gezet. Klaagster heeft duidelijk hele andere verwachtingen gehad van verweerder en van het AMK, en zij is teleurgesteld in de uitkomst van de AMK-contacten. Dat maakt echter niet dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld. Ook het feit dat klaagster nadien een aantal deskundigen heeft gevonden die wel ‘onderzoek’ hebben gedaan en haar bevindingen ondersteunen maakt dat niet anders. Het blijft aan het AMK om de afweging te maken om wel of niet een melding in ontvangst te nemen en een onderzoek te starten. Voor zover klaagster heeft gesteld dat het AMK-dossier niet getrouw en zeer mager is oordeelt het College dat ook dat klachtonderdeel samenhangt met de (onterechte) verwachtingen van klaagster. Deels is er geen informatie meer beschikbaar omdat de bewaartermijn van een jaar is verstreken. Voor het overige geldt dat het AMK nu juist heeft besloten dat er geen onderzoek zou worden gedaan en om die reden is er ook geen uitgebreid dossier. Ook het klachtonderdeel betreffende de brief van 12 april 2011 ongegrond. Verweerder heeft klaagster geadviseerd in het vervolg stappen in goed overleg met de gezinsvoogd te nemen. Niet valt in te zien wat er bedreigend is aan die brief.

5.5 Het voorgaande neemt niet weg dat het aanbeveling verdient voor het AMK om te zorgen dat dit soort onterechte verwachtingen in de toekomst worden voorkomen. Hoewel verweerder heeft aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat L duidelijk de procedure heeft uitgelegd en dat advies- en consultvragers ook altijd een folder daarover meekrijgen is in dit dossier gebleken dat er toch verwarring kan bestaan over het onderscheid tussen advies- en consultvragers enerzijds en melders anderzijds, en dat er bovendien verwarring kan bestaan over de verantwoordelijkheid van het AMK en met name het feit dat die verantwoordelijkheid niet behelst het aanpakken van de mishandelingssituatie. Het AMK is bovendien ook geen opsporende of rechtsprekende instantie. Mogelijk is de verwarring ook deels ontstaan doordat er in bepaalde gevallen twee schakels tussen het AMK en klaagster hebben gezeten. Zo hebben de kinderarts van het G en de GGD-arts van het consultatiebureau contact gehad met verweerder en/of L en hebben zij over dat contact met klaagster gesproken. Klaagster heeft daar vervolgens een conclusie uit getrokken die achteraf niet juist blijkt te zijn.

5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 10 december 2013 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

J.C. van der Molen, J. Edwards van Muijen en P.A.M. Beker, leden-arts,

mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,

mr. L. Oostinga, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 4 februari 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. L. Oostinga, secretaris