ECLI:NL:TGZRAMS:2014:7 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/415

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2014:7
Datum uitspraak: 21-01-2014
Datum publicatie: 21-01-2014
Zaaknummer(s): 2012/415
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij tijdens het spreekuurcontact op agressieve wijze met klaagster heeft gecommuniceerd en heeft geweigerd om relevante medische dossier in te zien. De paniekklachten van klaagster zijn door de houding van verweerder tijdens het gesprek verergerd. Er is verweer gevoerd. Klacht afgewezen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 november 2012 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

arts,

wonende te D, gemeente E,

werkzaam te B.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennis genomen van:

- het klaagschrift, ingekomen op 1 november 2012;

- het antwoord, ingekomen op 29 januari 2013, en de daarna toegezonden stukken (in-

gekomen op 5 maart 2013), waaronder het medisch dossier;

- de brief van klaagster d.d. 25 maart 2013 waarin zij haar klacht aanvult (deze aanvul-

ling heeft zij ter zitting weer ingetrokken).

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder is bedrijfsarts. Klaagster is in de loop van het jaar 2012 arbeidsongeschikt geraakt. Op 29 juni 2012 heeft zij zich ziek gemeld. Zij is een aantal malen door een andere bedrijfsarts gezien. De werkgever wilde op een gegeven moment dat klaagster door verweerder werd gezien. Op 24 oktober 2012 heeft klaagster het spreekuur van verweerder bezocht.

2.2 Voorafgaand aan het spreekuur heeft verweerder een schriftelijke voorbereiding ontvangen van het verzuimbureau. Hij heeft ook telefonisch gesproken met de werkgever. Klaagster heeft aan verweerder de spreekuurverslagen van de eerdere spreekuurcontacten bij de andere bedrijfsarts ter beschikking gesteld.

2.3 Beide partijen zijn van mening dat het spreekuurgesprek van 24 oktober 2012 moeizaam verliep.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt - zakelijk weergegeven - in dat verweerder klaagster arrogant en bot heeft bejegend. Zo zou hij tijdens het gesprek demonstratief naar buiten hebben gekeken en toen klaagster haar telefoon pakte om het gesprek op te nemen, dreigend hebben gezegd dat hij dat niet tolereerde. Volgens klaagster wilde verweerder het medisch dossier niet inkijken, wilde hij niet naar haar luisteren en was hij bevooroordeeld. Klaagster wil met haar klacht bereiken dat verweerder zijn excuses aanbiedt en dat hij zijn gedrag aanpast, zodat anderen niet hetzelfde meemaken als zij.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder betwist dat hij klaagster onheus heeft bejegend. Hij voert aan dat hij tegen klaagster respectvol maar duidelijk is geweest. Volgens verweerder was klaagster het echter niet eens met zijn visie op haar arbeids(on)geschiktheid en zijn benadering daarvan, hetgeen al snel in het gesprek zou zijn gebleken. Het gesprek verliep moeizaam omdat klaagster het niet eens was met het advies van verweerder aan de werkgever en zijn uitleg daarover aan klaagster, aldus verweerder.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het handelen van verweerder wordt door het college getoetst aan de norm dat verweerder als bedrijfsarts zorgvuldigheid moet betrachten ten opzichte van de patiënten (artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg). Het gaat daarbij niet om de vraag of het handelen van verweerder beter had gekund, maar het gaat erom of verweerder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Indien verweerder, zoals klaagster stelt, klaagster onheus heeft bejegend betekent dat naar het oordeel van het college dat hij niet binnen de hiervoor bedoelde grenzen is gebleven.

5.2 Tussen partijen staat echter niet vast hoe verweerder zich tijdens het spreekuur heeft gedragen. Ter zitting heeft klaagster nog aan haar klacht toegevoegd dat verweerder haar met zijn armen over elkaar heeft ontvangen en op een gegeven moment kwaad op tafel heeft geslagen. Dit heeft verweerder, evenals de andere verwijten over zijn gedrag, ontkend. Het college kan dan ook niet vaststellen hoe het gedrag van verweerder is geweest, nu partijen het daarover op alle onderdelen oneens zijn. Het woord van de een staat tegenover dat van de ander.

5.3 Uit de klacht kan echter worden afgeleid dat klaagster onaangenaam is getroffen door het verloop van het spreekuur bij verweerder. Het college acht het goed mogelijk dat het feit dat verweerder al snel tijdens het gesprek zijn visie op de arbeids-(on)geschiktheid van klaagster naar voren heeft gebracht, de sfeer van het gesprek heeft beïnvloed. Zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, is het niet de bedoeling dat een patiënt zich geïntimideerd voelt, maar vanwege de snelle conclusie van verweerder is dat wellicht toch het geval geweest. Dat vormt een verklaring voor de klacht, maar maakt het handelen van verweerder niet klachtwaardig. Zoals gezegd kan immers niet worden vastgesteld dat zijn gedrag onheus was. Dit brengt mee dat de klacht niet gegrond zal worden verklaard. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 26 november 2013

door:

mr. M. van Walraven, voorzitter,

P.G.J. Koch, dr. P.J. Wahab en R. Christiano, leden-beroepsgenoot,

mr. W.A.M. Melissen, lid-jurist,

mr. J.W. Rouwendal, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 21 januari 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. M. van Walraven, voorzitter

w.g. J.W. Rouwendal, secretaris