ECLI:NL:TGZRAMS:2014:65 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/384V
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2014:65 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-07-2014 |
Datum publicatie: | 08-07-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013/384V |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de verloskundige dat zij niet adequaat heeft gereageerd op de mededeling van klaagster dat zij haar baby niet meer voelde bewegen door geen echo te maken en klaagster niet te verwijzen naar een ziekenhuis. Volgens klaagster was de kans groot geweest dat haar baby niet was overleden indien verweerster adequaat had gereageerd. Ongegrond, afwijzing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 22 oktober 201 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
verloskundige,
wonende te B,
werkzaam te B,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde mr. A.V. Rijneke, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlage;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brieven van klaagster, binnengekomen op 4 februari 2014 en 13 februari 2014.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 13 mei 2014 behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd vergezeld door haar partner en door D, geregistreerde tolk. Verweerster werd bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Deze heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college is overgelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1
Klaagster, geboren januari 1985 in Italië, heeft op 14 maart 2013 voor het eerst de verloskundepraktijk waar verweerster werkt bezocht voor een echo in verband met haar zwangerschap. Zij is toen gezien door een collega van verweerster, E, die heeft vastgesteld dat klaagster ruim 12 weken zwanger was en werd uitgerekend op 22 september 2013. In de praktijk werken drie verloskundigen.
2.2
Er heeft een intake plaatsgevonden op 20 maart 2013 door verweersters collega F. Vervolgens zijn er regelmatig consulten in de verloskundepraktijk geweest, waarbij klaagster meestal F heeft gezien (of telefonisch gesproken) en enkele keren E. Met verweerster heeft klaagster contact gehad op 5 en 11 september 2013, beide keren op het spreekuur.
2.3
Op donderdag 5 september 2013 heeft verweerster een controle verricht en op de patiëntenkaart genoteerd:
“gaat goed, af en toe last van indalingsww. Voelt baby minder actief bewegen, wel meer dan 10x daags. Gaat zo shoppen, daarna nh contact maken met baby en aankijken, mij bellen na 2u bij twijfel.”
2.5
Op woensdag 11 september 2013 is er weer een controle geweest bij verweerster. Zij heeft genoteerd: “gaat prima, weer wat last van voorww gehad, voelt prima leven. ggw3.7kg at”.
2.6
Een week later, woensdagochtend 18 september 2013, heeft klaagster om 11.00 uur naar de praktijk gebeld en verweersters collega E verteld dat zij de baby die ochtend nauwelijks had gevoeld en de dag daarvoor heel lichtjes. Om 13.30 uur is op de praktijk gebleken dat er geen hartslag meer te horen was, en ook niet te zien op de echo. E heeft toen het G gebeld om te overleggen over het inleiden van de bevalling. Klaagster en haar partner hebben die nacht in het ziekenhuis doorgebracht en klaagster is de volgende dag, 19 september 2013, bevallen van een levenloze dochter.
2.7
Er is obductie verricht, waaruit is gebleken dat de baby al enkele dagen voor de geboorte was overleden, waarschijnlijk aan een combinatie van afwijkingen aan de placenta en de navelstreng.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. niet adequaat heeft gereageerd op de klachten;
2. onzorgvuldig heeft gehandeld door geen echo te maken of klaagster naar het ziekenhuis te verwijzen.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1
In de eerste plaats stelt het college vast, dat er geen sprake is geweest van een communicatieprobleem, ook al spreekt klaagster nauwelijks Nederlands. Klaagster en verweerster hebben Engels met elkaar gesproken en beiden ter zitting bevestigd dat zij elkaar goed hebben begrepen.
5.2
Vanwege de onderlinge samenhang behandelt het college de beide klachtonderdelen gezamenlijk. Verweerster heeft klaagster tweemaal gezien, namelijk bij de reguliere controles van 5 en 11 september 2013. Klaagster verwijt verweerster dat zij toen niet adequaat heeft gereageerd en onzorgvuldig heeft gehandeld door geen echo te maken of klaagster te verwijzen naar het ziekenhuis. Het staat vast dat klaagster tijdens het eerste consult, op 5 september 2013, heeft verteld dat zij de baby minder actief voelde bewegen, maar wel meer dan 10 maal daags. Verweerster heeft toen de gebruikelijke onderzoeken gedaan en uitgelegd dat een baby aan het eind van de zwangerschap minder vaak beweegt omdat er minder ruimte is en de baby meer slaapt. Zij heeft klaagster het advies gegeven thuis contact te maken met de baby, de bewegingen te tellen en na twee uur bij twijfel te bellen naar de praktijk. Dit advies van verweerster is adequaat te noemen.
5.3
Het tweede consult, op 11 september 2013, is een controle geweest waarbij alles normaal was. Klaagster voelde toen volgens de patiëntenkaart prima leven en het college heeft geen reden om te twijfelen aan de aantekening op de patiëntenkaart.
Het college komt tot de slotsom dat er, gelet op het verloop van de consulten en de onderzoeken die verweerster heeft verricht, onder die omstandigheden geen aanleiding is geweest om iets extra’s te doen zoals een echo, een hartfilmpje of een verwijzing naar het ziekenhuis. Er valt verweerster derhalve geen verwijt te maken, hoe triest de afloop van de zwangerschap voor klaagster ook is geweest.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 13 mei 2014 door:
mr. F.G. Bauduin, voorzitter
M.L. van Heijst, M.H.P. Klerkx en I.A.H. Mourits, leden-verloskundige
mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist
mr. P. Tanja, secretaris
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 8 juli 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. F.G. Bauduin , voorzitter
w.g. P. Tanja, secretaris