ECLI:NL:TGZRAMS:2014:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/005
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2014:61 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-06-2014 |
Datum publicatie: | 17-06-2014 |
Zaaknummer(s): | 2014/005 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de BMA arts dat deze een onzorgvuldig medisch advies aan de IND heeft uitgebracht onder andere door ten onrechte niet een deskundig specialist in te schakelen en het antwoord over de behandelmogelijkheden in Afghanistan onzorgvuldig en onvoldoende te onderbouwen. Afgewezen. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 oktober 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te 's-Gravenhage binnengekomen en vervolgens naar dit college doorgestuurde en op 3 januari 2014 binnengekomen klacht van:
A,
woonplaats kiezende te B,
k l a g e r,
gemachtigde mr. drs. L.J. Blijdorp, advocaat te Culemborg,
tegen
C,
arts maatschappij en gezondheid,
wonende te D,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigden mr. J.A.E. van der Jagt-Jobsen en mr. B.E. Sturm, beiden advocaat te Den Haag.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 22 april 2014 behandeld.
Partijen waren aanwezig.
Klager werd bijgestaan door mr. Blijdorp voornoemd en verweerster door
mrs. Van der Jagt-Jobsen en Sturm. Mr. Sturm heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college is overgelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager, geboren op oktober 1955, heeft de E nationaliteit. Het door klager gedane verzoek om asiel is afgewezen.
2.2 Bij nota van 2 december 2011 heeft de toenmalige minister voor immigratie en asiel aan het Bureau Medische Advisering (BMA) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verzocht te adviseren of verwijdering van klager naar E schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tot gevolg heeft en in dat kader heeft de minister een aantal vragen aan het BMA voorgelegd.
2.3 Verweerster is vanaf 2008 verbonden aan F, waar zij zich als medisch adviseur sinds 2011 bezighoudt met advisering voor het BMA.
2.4 Op 29 februari 2012 heeft verweerster medisch advies uitgebracht aan de IND. Verweerster heeft met toestemming van klager informatie opgevraagd bij de behandelaar G, huisarts.
2.5 Verweerster heeft de vragen van de IND in haar medisch advies, voor zover hier van belang, als volgt beantwoord:
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. nu zij geen oncoloog of longarts is ten onrechte heeft nagelaten zich te laten voorlichten door een ter zake deskundig specialist;
2. klager ten onrechte niet zelf heeft onderzocht;
3. niet voldoende heeft onderzocht of een behandeling in E adequaat en effectief voor klager is.
Klager is van opvatting dat de aanpak van verweerster leidt tot schending van de artikelen I.1, I.5 en II.4 van de KNMG-richtlijn Gedragsregels voor Artsen.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1. Het college stelt voorop dat – thans - de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie beslist over het verblijf van een vreemdeling in Nederland. Het is de taak van de (door het BMA) ingeschakelde arts om een medisch advies uit te brengen indien de IND dat in het kader van een vreemdelingrechtelijke procedure verzoekt. De arts die een zodanig advies uitbrengt begeeft zich daarmee op het gebied van de individuele gezondheidszorg.
Volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dient een zodanig advies vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de navolgende eisen te voldoen:
a) in het advies moet op heldere en consistente wijze zijn uiteengezet op welke gronden de conclusie en het advies zijn gebaseerd;
b) de in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen, vermeld in het advies;
c) de bedoelde gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;
d) de rapportage beperkt zich tot het deskundigheidsgebied van de rapporteur;
e) de methode van onderzoek om tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kan tot het beoogde doel leiden en de rapporteur heeft daarbij de grenzen van de redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
5.2. Omtrent de klachtonderdelen overweegt het college als volgt.
Aan verweerster is een verzoek gedaan om een medisch advies uit te brengen in het kader van artikel 3 van het EVRM. Dit advies is gevraagd om te kunnen beoordelen of uitzetting van klager naar E schending van artikel 3 van het EVRM tot gevolg heeft.
5.3 Uitzetting kan in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende reden van humanitaire aard, bij gebreke aan medische en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Van zo’n situatie kan volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium.
De vraagstelling van de minister is erop gericht te vernemen of zich bij uitzetting van klager een situatie als door het EHRM bedoeld voordoet.
5.4. De IND hanteert bij de beantwoording van de vraag of uitzetting in strijd komt met artikel 3 van het EVRM het volgende beoordelingskader:
1. bevindt betrokkene zich in een terminaal en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte?
2. heeft de ziekte waaraan betrokkene lijdt (en waarvoor behandeling in Nederland is geïndiceerd) en waarvan na terugkeer behandeling zou ontbreken, binnen afzienbare termijn (drie maanden) een onomkeerbaar proces naar de dood tot gevolg.
Volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg – zie in dit verband de beslissing van dat College van 15 maart 2011, nummer C2010.126, mag de arts zich richten op de door de IND gegeven uitleg van in het vreemdelingenrecht gebezigde begrippen.
5.5. Verweerster heeft om deze vraag te kunnen beantwoorden informatie opgevraagd en verkregen van de huisarts van klager. Deze huisarts meldde “Het gaat redelijk met patiënt die bekend is met longcarcinoom van de re bovenkwab, status na radiotherapie, hij blijft onder 3 maandelijkse controle van de longartsen.”
Deze huisarts heeft bij zijn bericht meegezonden informatie van de longarts K, de chirurg L en de neuroloog M.
5.6. Verweerster is blijkens haar advies uitgegaan van de door de behandelend artsen verstrekte informatie. Op basis van deze informatie heeft verweerster de conclusie getrokken dat klager zich niet bevond in een terminaal en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Verweerster heeft hierbij vermeld dat klager bekend is met de restverschijnselen na behandeling met chemotherapie en radiotherapie van een niet kleincellig longcarcinoom. De behandeling bestaat uit monitoring van de longen en er is sprake van een stabiele situatie, waarbij klager in principe geacht wordt tumorvrij te zijn.
5.7. Verweerster heeft blijkens haar advies voorts bezien of monitoring en behandeling van de ziekte van klager in E tot de mogelijkheden behoren. Zij heeft hiertoe de specifieke situatie van klager voorgelegd aan een vertrouwensarts in E. Uit deze door de vertrouwensarts verstrekte informatie volgt dat de medicijnen die klager nodig heeft in E beschikbaar zijn, dat longscans kunnen worden gemaakt en longproblemen kunnen worden behandeld.
5.8. Verweerster heeft voorts bezien of klager kan reizen. Verweerster heeft gesteld dat klager kan reizen.
6.1. Bezien tegen de achtergrond van het beoordelingskader bedoeld in rechtsoverweging 5.3 en de daarbinnen gedane adviesaanvraag treft de klacht geen doel. Verweerster heeft een rapport uitgebracht dat voldoet aan de onder 5.1 genoemde eisen.
6.2. Het rapport is gebaseerd op informatie verstrekt door de huisarts, waaronder zich bevond informatie van de longarts K, de chirurg L en de neuroloog M.
6.3. De door verweerster ingenomen standpunten vinden grond in de verstrekte informatie. Uit deze informatie blijkt geenszins dat zich een situatie voordoet als bedoeld in het beoordelingskader. Het inwinnen van nadere informatie bij de longarts – uit een overgelegde afsprakenkaart volgt dat klager na de laatste door de longarts aan de huisarts verstrekte informatie nog een afspraak met de longarts had staan – had overigens voor de hand gelegen, maar leidt gelet op het beoordelingskader waarbinnen het advies diende te worden uitgebracht en het standpunt van de huisarts als hiervoor vermeld niet tot het oordeel dat dit nalaten verwijtbaar is.
6.4. Voor het inschakelen van medisch specialisten of het onderzoeken van klager bestond gelet op het beoordelingskader en de voorhanden zijnde informatie geen grond. Verweerster was immers op de hoogte van de medische situatie van klager op basis van de door de behandelend specialisten verstrekte informatie. Verweerster is niet van deze informatie afgeweken. Het inwinnen van nadere informatie dan wel het doen van eigen onderzoek heeft in zo een situatie geen toegevoegde waarde.
6.5. Gelet op de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 14 mei 2013, nummer C2012.067, kan de adviserend arts uitgaan van de juistheid van de door de vertrouwensarts verstrekte informatie. Feiten en omstandigheden die er op wijzen dat aan de betrouwbaarheid van de door verweerster gebruikte informatie over de behandelmogelijkheden in E moet worden getwijfeld zijn het college overigens niet gebleken. Verweerster behoefde om die reden ook geen zelfstandig onderzoek te doen naar de beschikbaarheid van de noodzakelijke medische zorg in E.
6.6. De door klager getrokken conclusies zoals deze zijn vermeld in rechtsoverweging 3 gaan voorbij aan het beoordelingskader waarbinnen verweerster het advies diende uit te brengen.
6.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 22 april 2014 door:
mr. E.A. Messer, voorzitter,
J.L. van der Spoel, M. Bakker en dr. E.D.M. Masthoff, leden-arts,
mr. J. Brand, lid-jurist,
mr. S.S. van Gijn, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 17 juni 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. E.A. Messer, voorzitter
w.g. S.S. van Gijn, secretaris