ECLI:NL:TGZRAMS:2014:58 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/072
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2014:58 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-06-2014 |
Datum publicatie: | 03-06-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013/072 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de gynaecoloog onder andere dat hij een verkeerd advies heeft gegeven aan de praktijkassistente, nadat klaagster in nood belde met de praktijk. Ongegrond, afwijzing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 februari 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
gynaecoloog,
werkzaam te B,
wonende te D,
v e r w e e r d e r,
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlage;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 25 oktober 2013 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van verweerder, binnengekomen op 18 december 2013;
- de brieven van klaagster binnengekomen op 20 en 28 maart 2014.
De klacht is ter openbare terechtzitting op de voet van art. 57 lid 1 BIG gezamenlijk met de zaak 13/073 behandeld.
Partijen waren aanwezig. Klaagster werd vergezeld door haar partner, E. Verweerder werd bijgestaan door mr. A.K. Sjouw, advocaat te Utrecht, die een toelichting heeft gegeven aan de hand van pleitaantekeningen die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.
Voorts werd F als getuige gehoord.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerder is als gynaecoloog werkzaam in het G te B. Op woensdag 19 december 2012 hield hij geen praktijk maar was hij als directeur aanwezig in het G.
2.2 Op die dag heeft klaagster, die patiënte was van voormeld centrum en zich op dat moment in de auto bij H bevond, met klachten van -onder meer- heftige buikpijn gebeld naar het G, waarbij zij heeft gesproken met de assistente, F.
2.3 Omdat haar telefoon bijna leeg was heeft zij, kort na het hiervoor onder 2.2 genoemde gesprek, nogmaals vanuit een benzinestation het G gebeld; zij kreeg toen contact met het antwoordapparaat. Via het antwoordapparaat wordt patiënten met spoedeisende klachten aangeraden zich tot het I te B te melden.
2.4 Klaagster heeft zich diezelfde middag gemeld bij het I, waar een sterke verdenking bestond op een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. ‘s Avonds is zij geopereerd, waarbij de vrucht en een gescheurde eileider zijn verwijderd en bloed in de buikholte is weggespoeld.
2.5 Later heeft klaagster een bij haar ingesproken voicemail gehoord waarin hiervoor genoemde assistente haar adviseerde met twee paracetamol naar bed te gaan.
2.6 Na ontvangst van klaagsters klachtbrief heeft verweerder op 18 januari 2013 telefonisch contact opgenomen met klaagster.
2.7 Bij brief van 12 februari 2013, door klaagster pas ontvangen na aangetekende verzending op 28 februari 2013, heeft J, Operationeel Manager bij G, mede namens verweerder, schriftelijk gereageerd op de klachtbrief van klaagster van 16 januari 2013. Hij schrijft -onder meer- dat de overdracht met betrekking tot opnames van patiënten van het G in het I zoveel mogelijk zal worden geoptimaliseerd, zodat in de toekomst geen patiënten meer in het ziekenhuis zullen worden opgenomen zonder medeweten van de behandelende specialist in het G en dat er duidelijke instructies zijn voor de praktijkassistentes voor de beoordeling van inkomende telefoongesprekken;
die dienen te worden beoordeeld door een gynaecoloog.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in
a. dat verweerder zijn zorgplicht heeft geschonden toen zij op 19 december 2012 met pijnklachten belde met het G;
b. de communicatie tussen partijen na dit consult te wensen over liet.
Zij voert aan dat zij op 19 december 2012 met heftige klachten in paniek vanuit de omgeving van H belde met de assistente van het G. Omdat haar telefoon bijna leeg was zou zij kort nadien terugbellen; toen zij dat deed bleek het G niet meer bereikbaar. Zij is toen naar het I gegaan.
Later bleek een bericht van de assistente op haar voicemail te staan met het advies om met twee paracetamol naar bed te gaan.
Klaagster verwijt verweerder voorts dat hij haar niet zelf te woord heeft gestaan toen zij belde op 19 december 2012 en dat hij geen contact met haar heeft opgenomen toen zij in het I was opgenomen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Ter zitting is F, de assistente die klaagster op 19 december 2012 telefonisch heeft gesproken, als getuige gehoord. Zij heeft- kort gezegd en zakelijk weergegeven- verklaard dat zij klaagster in het tussen hen gevoerde telefoongesprek het advies heeft gegeven zich zo snel mogelijk onder medische behandeling te stellen. Klaagster heeft haar niet gezegd dat zij kort nadien zou terugbellen. Na het telefoongesprek is zij met het dossier van klaagster naar verweerder gegaan die het door haar gegeven advies bevestigde. Omdat klaagster tegen haar had gezegd dat zij niet naar een dokter, maar naar huis, wilde heeft zij vervolgens nog de voicemail ingesproken met het advies twee paracetamol te nemen, aldus F.
Verweerder kan zich over het overleg met de assistente niets herinneren.
In het patiëntendossier van klaagster is over het telefonisch contact van 19 december 2012 niets genoteerd.
Het college kan op basis van de verklaringen van de getuige, klaagster en verweerder over het contact tussen de assistente en verweerder op 19 december 2012 niet vaststellen of verweerder betrokken is geweest bij het aan klaagster op 19 december 2012 in de voicemail ingesproken advies. Derhalve treft dit klachtonderdeel geen doel.
Om diezelfde reden is verweerder in zijn hoedanigheid van directeur van het G, en aldus verantwoordelijk voor de zorg in dat Centrum, evenmin een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
5.2 Ten aanzien van het verweerder gemaakte verwijt over de communicatie omtrent de opname en operatie in het I overweegt het college dat niet geconcludeerd kan worden dat verweerder onvoldoende op klaagsters klachten heeft gereageerd. Ten aanzien van het telefoongesprek op 19 december 2012 is gebleken dat klaagsters telefoon bijna leeg was zodat het ervoor moet worden gehouden dat alleen daarom al het doorverbinden met verweerder niet mogelijk was. Voorts is gezien hetgeen hiervoor onder 5.1 is overwogen onvoldoende komen vast te staan dat klaagsters hulpvraag verweerder op die middag heeft bereikt zodat ook daarom dit verwijt niet opgaat.
Tenslotte is gebleken dat verweerder niet bekend is geweest met klaagsters opname in het I, dat hij na ontvangst van haar klachtbrief in januari 2013 meteen telefonisch contact met haar heeft opgenomen, dat de Operationeel Manager van het G -weliswaar later dan klaagster wenste, maar niet onredelijk laat- schriftelijk heeft gereageerd en dat er verbeteringen zijn aangebracht zowel in de overdracht met het I als bij de instructies aan de assistentes.
Ook dit klachtonderdeel gaat derhalve niet op.
5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 8 april 2014 door:
mr. E.A. Messer, voorzitter,
dr. A.J. Goverde, dr. W.F.R.M. Koch en dr. W.F. van Tets, leden-arts,
mr. C.E. Polak, lid-jurist,
mr. B.P.W. Busch, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 3 juni 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. E.A. Messer, voorzitter
w.g. B.P.W. Busch, secretaris