ECLI:NL:TGZRAMS:2014:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/094

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2014:4
Datum uitspraak: 14-01-2014
Datum publicatie: 14-01-2014
Zaaknummer(s): 2012/094
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door de behandeling van klager over te laten aan een ondeskundige te weten een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Klager heeft de psychiater, die zijn behandelend psychiater was, nimmer ontmoet. De psychiater heeft daarbij verkeerde medicatie voorgeschreven dan wel laten voorschrijven. Afwijzing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 maart 2012 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

psychiater,

destijds werkzaam te D,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met bijlage;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de repliek;

- de dupliek;

- de brief zijdens verweerder, ingekomen op 4 april 2013;

- de brief van klager met bijlagen, ingekomen op 28 oktober 2013;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 19 november 2013 behandeld.

De partijen waren aanwezig. Klagers gemachtigde, mr. L.A.M. van Vlerken, advocaat te Geldrop, was afwezig; verweerder werd bijgestaan door mr. A.F.H. ten Brummelhuis, advocaat te Zwolle, die zijn raadsvrouwe mr. W.R. Kastelein verving.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 E, arts, verbonden aan het F te D, heeft klager eind oktober 2001 aangemeld voor transmurale behandeling. Bij die aanmelding was gevoegde de brief van E voornoemd en G, psychiater, aan de huisarts van klager d.d. 15 augustus 2001, waarin onder meer is vermeld:

Betreft: ontslagbrief

…..

Uw patiënt de heer A, geboren 06- 1964,……was opgenomen van 17-05-01 tot 06-07-01.

De diagnose werd gesteld op:

Schizofrenie, paranoïde type, bij mogelijk in jeugd getraumatiseerde jongeman.

Beloop:

Hij werd ingesteld op Risperdal. Hiermee verbleekte de psychose:……

Uw patiënte kreeg voor 30 dagen onderstaande medicatie mee middels een recept. Wij verzoeken u deze medicatie voorlopig te continueren.

Medicatie bij ontslag:

Risperdal 1 mg 2dd2

……

Opmerkingen:

…Ik wil toewerken naar zogenaamde “bemoeizorg” (zorgwekkende zorgmijders) via de RIAGG en zal pogen cliënt hiervoor te motiveren.’

2.2 Op 8 januari 2002 heeft E klager bij brief bericht dat de aanmelding rond was en dat hij contact had gehad met H, die klagers behandelaar zou worden. H is sociaal psychiatrisch verpleegkundige van beroep. Er werd een huisbezoek voor 21 januari 2002 aangekondigd.

2.3 Dat huisbezoek heeft op de geplande datum plaatsgevonden; daarbij waren klager, mevrouw I, E en H aanwezig. Er is toen een vervolgafspraak gepland voor 31 januari 2002 met H voornoemd, die ook heeft plaatsgevonden.

2.4 Op het met verweerder geplande kennismakingsgesprek van 7 februari 2002 is klager niet verschenen. Verweerder heeft daarvan aantekening gemaakt in het dossier -van J te D-, waaraan hij en H verbonden waren. Ook op 26 februari 2002, zoals uit de notitie van verweerder in het dossier blijkt, is klager niet op de afspraak met verweerder verschenen.

2.5 Vervolgens zijn er regelmatig afspraken geweest tussen klager en H, waarvan door H aantekeningen zijn gemaakt in het dossier.

2.6 In november 2002 is een behandelplan betreffende klager opgesteld waarin verweerder als psychiater en H als casemanager is vermeld.

Dit behandelplan is door verweerder ondertekend; op de plaats waar klager behoorde te tekenen is vermeld: ‘patiënt wenst niet te tekenen’. In het behandelplan is als beschrijvende diagnose hetzelfde vermeld als hierboven onder 2.1 als diagnose is weergegeven.

Onder ‘evaluatie van juli 2002 tot november 2002’ staat geschreven:

A is een Marokkaanse jongeman, die waarschijnlijk al jaren psychotisch thuis wordt opgevangen door zijn broer en schoonzus. Broer en schoonzus zijn onlangs verhuisd, waardoor structuur wegvalt en psychose opbloeit, mede ten gevolge van staken van medicatie (Risperdal). A wil geen behandeling of andere bemoeienis van hulpverleners. ….

Bij ‘Algemene doelstelling- doelstelling behandelaar’ is geschreven:

‘patiënt motvieren tot gebruik anti-psychotische medicatie….”

Onder het kopje ‘Behandeling - psychiatrische medicatie’ is vermeld:

“Patiënt wil niets. In verleden verbleekte psychose bij Risperdalinname. Wij proberen hem iedere keer op het voordeel van anti-psychotica te wijzen.”

2.7. Sinds 25 maart 2003 is verweerder niet meer werkzaam in het centrum waar klager werd behandeld.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. zijn zorgplicht jegens klager als patiënt heeft geschonden;

2. onzorgvuldig en onverantwoord werkzaamheden heeft laten verrichten door een ondeskundige;

3. verkeerde medicatie heeft voorgeschreven of deze heeft voorgeschreven op grond van een ondeskundig oordeel.

Klager voert aan dat hij alleen contact heeft gehad met H. H, casemanager/psychiatrisch verpleegkundige. In 2010 is hem uit het patiëntendossier gebleken dat verweerder daarin is vermeld als zijn psychiater. Hij voert aan dat hij onnodig zwaar heeft moeten lijden omdat zijn behandeling door een onbevoegde is uitgevoerd.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder voert aan dat de klacht, voor zover die betrekking heeft op de periode vòòr 7 maart 2002, is verjaard. Voorts heeft hij de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1. Ten aanzien van het door verweerder gedane beroep op verjaring overweegt het college dat dit, op grond van het bepaalde in artikel 65 lid 5 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG), slaagt. Voor zover de klacht ziet op handelen of nalaten van verweerder vòòr 7 maart 2002 -in welke periode klager niet op de met verweerder geplande afspraken is verschenen- kan klager daarin derhalve niet worden ontvangen.

Voorts stelt het college vast dat verweerder sedert op 25 maart 2003 niet meer werkzaam was bij het sociaal psychiatrisch centrum waar klager werd behandeld; derhalve staat in deze procedure uitsluitend de periode 7 maart 2002-25 maart 2003 ter beoordeling.

5.2. Allereerst overweegt het college dat volgens vaste tuchtrechtspraak het handelen van verweerder dient te worden beoordeeld rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.

Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat het behandelbeleid was gebaseerd op de diagnose die in de aanmelding was vermeld. Gebruikelijk was dat de aan zijn zorg toevertrouwde ambulante patiënten met een diagnose als klager regelmatig, ongeveer maandelijks, in de multidisciplinaire teambespreking, waarbij ook zijn casemanager - H- aanwezig was, werden besproken. Zo is dat ook ten aanzien van klager gebeurd. In de periode 2002-2003 werden van die teambesprekingen geen schriftelijke verslagen gemaakt en werd daarvan ook geen aantekening gemaakt in de dossiers van de desbetreffende patiënten. Bij patiënten als klager was ingrijpen in de behandeling door hem als superviserend psychiater slechts geboden als de situatie zo ernstig was dat dit nodig was of als er direct gevaar dreigde. Voorts was het gebruikelijk de zorg in de praktijk grotendeels over te laten aan een sociaal psychiatrisch verpleegkundige als H voornoemd -zoals dat ook thans nog het geval is- aldus nog steeds verweerder.

Met betrekking tot hetgeen verweerder omtrent de verslaglegging in de desbetreffende periode heeft aangevoerd, kan -wat hier ook van zij- het college niet vaststellen dat verweerder met de gevolgde handelwijze de toentertijd in de beroepsgroep geldende normen heeft geschonden. Voor het overige heeft verweerder, naar het oordeel van het college, gehandeld overeenkomstig de geldende en gebruikelijke maatstaven; derhalve valt hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Bij beoordeling van de verslaglegging naar de huidige normen, waarbij van elke patiënt steeds aantekeningen in het elektronisch dossier worden gemaakt, zou de conclusie anders zijn.

Gezien het voorgaande gaat dit klachtonderdeel niet op.

5.3. Over het tweede klachtonderdeel overweegt het college dat bij een behandeling als die van klager het gebruikelijk is dat die (groten)deels wordt uitgevoerd door een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige, zoals dat in het onderhavige geval is geschied door H, die daarin veel ervaring had. Gebleken is dat (de toestand van) klager regelmatig onderwerp is geweest van teambesprekingen, waarbij verweerder aanwezig was. Voorts is naar het oordeel van het college niet gebleken dat H de behandeling van klager niet naar behoren zou hebben uitgevoerd. Dat klager niet zou hebben begrepen dat H niet zelf psychiater was doet daaraan niet af.

Tenslotte wordt overwogen dat met betrekking tot de periode waarop de klacht ziet niet aannemelijk is geworden dat klager onnodig heeft moeten lijden; de door klager overgelegde verklaringen zien niet specifiek op de periode maart 2002-maart 2003. Op grond van de beschikbare gegevens moet veeleer worden geconcludeerd dat klager in die tijd niet voor enige zorg en/of behandeling te motiveren was.

Ook dit klachtonderdeel faalt derhalve.

5.4. Het derde klachtonderdeel vindt geen steun in de feiten. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij klager geen medicatie heeft voorgeschreven, zulks overeenkomstig hetgeen in de aantekeningen in het dossier is vermeld. Op grond van het dossier moet het ervoor worden gehouden dat klager in die periode het gebruik van medicatie afwees. Derhalve gaat dit klachtonderdeel evenmin op.

5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht voor zover die betrekking heeft op de periode vòòr 7 maart 2002 en wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gewezen op 19 november 2013 door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

J. van Asma, L.M. Gualthérie van Weezel, dr. W.F.R.M. Koch, leden-arts,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. C.G.J. Pluijgers als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 14 januari 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. mr. E.A. Messer, voorzitter

w.g. mr. C.G.J. Pluijgers, secretaris