ECLI:NL:TGZRAMS:2014:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/374VP
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2014:36 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-04-2014 |
Datum publicatie: | 22-04-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013/374VP |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klaagster dient een klacht in namens haar overleden vader, hierna patiënt genoemd. Verweerder is werkzaam als hoofd zorg in een verzorgingshuis. Klaagster verwijt verweerder onder meer dat er onder zijn verantwoordelijkheid onzorgvuldig is gehandeld toen patiënt die bekend was met COPD klaagde over benauwdheid en vroeg om consult bij de huisarts, hetgeen niet heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk is patiënt met een longontsteking opgenomen in het ziekenhuis waar hij is overleden. Niet-ontvankelijk. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 oktober 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
verpleegkundige,
werkzaam te D,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. C. Velink, advocaat te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van verweerder, binnengekomen op 29 januari 2014;
- de brief van klaagster, binnengekomen op 4 februari 2014.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.
Partijen waren aanwezig.
Klaagster werd bijgestaan door E. Verweerder werd bijgestaan door mr. Velink die een toelichting heeft gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en aan de wederpartij is overgelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerder is vanaf 2004 werkzaam als hoofd Zorg van het verzorgingshuis F en vanaf 2010 is hij in die hoedanigheid tevens werkzaam voor het verzorgingshuis G (verder: G). Verweerder is verantwoordelijk voor met name de organisatorische processen, zoals voor bezetting met voldoende geschoold personeel, protocollen en het aansturen van zorgteams. Verweerder neemt deel aan multidisciplinair overleg, waarin procesmatige aspecten van de zorg aan de orde komen.
2.2 Het G is een verzorgingshuis met onder meer een afdeling Kortdurende Opvang (verder: KDO). Op die afdeling wordt zorg en verblijf aan bewoners geboden, gedurende enkele dagen tot enkele weken, gericht op terugkeer naar huis. Bewoners worden aldaar geholpen met de algemene dagelijkse levensbehoeften (hierna ADL), zoals wassen, aankleden, eten en drinken, vergelijkbaar met zorg in de thuissituatie. Voor de medische behandeling valt de bewoner onder de verantwoordelijkheid van de huisarts. De verzorgenden die helpen met de ADL activiteiten worden aangestuurd door een teamleider, die (vooralsnog) geen verpleegkundige achtergrond heeft. Deze teamleider valt weer onder verantwoordelijkheid van verweerder. Ter zitting is duidelijk geworden dat de zorg die wordt verleend in het G kan worden gekarakteriseerd als cliëntenzorg.
2.3 H, verder te noemen cliënt, geboren september 1920 en vader van klaagster, is van 21 juni 2010 tot 12 juli 2010 opgenomen geweest in het I in verband met dyspnoe en een urineweginfectie. Door het I is hij toen aangemeld voor een opvolgend verblijf in het G op de afdeling KDO. Daar heeft hij van 12 juli 2010, na ontslag uit het I in een redelijk goede conditie, tot 16 augustus 2010 verbleven. Op de afdeling KDO vindt geen revalidatie plaats.
2.4 Cliënt was sinds 1998 gediagnosticeerd met COPD en gebruikte daarvoor zuurstof. Ook was hij bekend met chronische lymfatische leukemie.
2.5 In de nacht van 22 juli 2010 is cliënt opnieuw opgenomen geweest in het I wegens dyspnoe. Op 14 augustus 2010 is cliënt weer erg benauwd geweest en heeft hij de dienstdoende verzorgende verzocht hem naar het I te brengen in verband met aanhoudende benauwdheid. Dit verzoek is niet gehonoreerd omdat de verzorgende meende dat er geen signalen waren om aan te nemen dat de benauwdheid was verergerd, dan wel een andere medische noodzaak bestond om cliënt aan het I over te dragen.
2.6 Door het G wordt ’s avonds en in de weekenden gewerkt met een achterwachtdienst, die bereikbaar is voor alle medewerkers over allerhande zaken. De dienst wordt gedraaid door alle teamleiders, de locatiemanager en het hoofd Zorg. Verweerder was in het weekend van 14 en 15 augustus 2010 achterwacht, maar is niet door verzorgenden gebeld.
2.7 Op 16 augustus 2010 is het verblijf van cliënt beëindigd in verband met de terugkeer naar huis. Hij is ‘s middags met een longontsteking opgenomen in het I, waar hij op 18 augustus 2010 is overleden.
2.8 Naar aanleiding van vragen van klaagster over de verzorging van cliënt in het weekend van 14 en 15 augustus 2010 heeft verweerder een onderzoek ingesteld, waarvan hij een verslag heeft opgesteld. Daarin staat onder meer: “Hierover contact gehad met J, verzorgende in G. Zij heeft de rapportage doorgelezen, enkele medewerkers die het weekeinde gewerkt hebben gesproken en de heer zelf ’s ochtends nog gesproken. Het volgende beeld wordt geschetst:
· H is het afgelopen weekeinde, zowel zaterdag als zondag met zijn vriend gaan wandelen. Hij zat veelal voorovergebogen en klaagde dagelijks over benauwdheid. Hij wilde, herhaalde hij vaak, opgenomen worden in het I. (Dit was een bekende vraag van hem). Groot probleem was het eten van de heer en het innemen van de medicijnen. Hij werd gestimuleerd en er herhaaldelijk op gewezen te eten en de medicijnen in te nemen. Hij wilde het liefst alleen ene paracetamol innemen. De overige medicatie wil hij niet innemen. Met veel moeite lukte het soms hem een deel te laten innemen.
· Op maandagochtend 16 augustus 2010 heeft de heer geen klachten over koude rillingen of het zich niet lekker voelen geuit. Hij wilde toen ook zijn medicijnen niet innemen en wilde niet eten. Ook toen zijn vriend er om 10.00 uur was, weigerde hij dit ook.
· In de rapportage in het cliëntdossier alswel in het logboek (afwijkende rapportage) wordt geen melding gemaakt van koude rillingen, overleg hierover of het meten van de temperatuur. (…)”
2.9 Klaagster heeft over de verzorging van cliënt in april 2012 een klacht ingediend tegen K bij de klachtencommissie van L. De klachtencommissie heeft daarover op 21 november 2012 een uitspraak met aanbevelingen gedaan. Eén klachtonderdeel is gegrond verklaard, te weten dat de verzorgende het verzoek van cliënt voor een opname op 14 augustus 2010 ten onrechte niet heeft gehonoreerd. Een consult door de huisarts was in dat geval de aangewezen weg volgens de commissie.
2.10 Naar aanleiding van deze aanbevelingen is het protocol Zorgafspraken Kortdurende opname aangepast, onder meer in die zin dat bij twijfel of op verzoek van de
cliënt de huisarts wordt gebeld voor onderzoek en beleid.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat onder zijn verantwoordelijkheid geen huisarts is geraadpleegd of actie is ondernomen ter zake de aanhoudende benauwdheid van cliënt, ondanks diens dringende verzoek daartoe. Evenmin zou verweerder zich actief hebben vergewist van de omstandigheden aangaande de cliënten en of er redenen waren tot zorg bij cliënt. Hij zou ook hebben nagelaten de familie in te lichten over het weigeren van medicatie door cliënt.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerder voert primair aan dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zijn werkzaamheden niet vallen onder artikel 47 lid 1 van de wet BIG. Als hoofd Zorg staat hij buiten de behandelrelatie en is hij niet betrokken bij de dagelijkse zorg, begeleiding en behandeling van cliënt. Ook voert verweerder aan dat zijn coördinerende en leidinggevende taken onvoldoende weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg. Zo de klacht wel ontvankelijk zou zijn, is deze volgens verweerder ongegrond. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college zal eerst beoordelen of klaagster in de klacht kan worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG 19 april 2011, nr. C2010.159) kan een verpleegkundige in een bestuurlijke- of leidinggevende functie, zoals die waarin in dit geval sprake is, voor zijn handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn. De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, lid 1 van de Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die men als beroepsbeoefenaar behoort te betrachten (de eerste tuchtnorm), maar ook enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Voor dit laatste handelen is dan vereist dat het voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Daarbij dient terughoudend te worden getoetst als het handelen niet een individuele patiënt betreft, maar veeleer betrekking heeft op de organisatie van de zorg en de randvoorwaarden waaronder die wordt verleend, omdat dit handelen behoort tot keuzes in het kader van de bedrijfsvoering waarbij de bestuurder c.q. leidinggevende in beginsel beleidsvrijheid heeft, ook al kunnen die keuzes gevolgen hebben voor de individuele gezondheidszorg.
5.2 Van belang is steeds dat de zorg die wordt verleend en waarvoor verweerder blijkens het voorgaande ook in zijn hoedanigheid van verpleegkundige met louter bestuurlijke taken tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan zijn, wel valt binnen het domein van de wet BIG, dat wil zeggen dat er daadwerkelijk sprake moet zijn van het verlenen van individuele gezondheidszorg. Uit de stukken en hetgeen hierover ter terechtzitting naar voren is gebracht is echter gebleken dat de zorg die in het kader van het kortdurende verblijf aan cliënt is gegeven niet valt binnen deze begripsomschrijving. Er worden in het G in beginsel geen (voorbehouden) verpleegkundige handelingen verricht. Evenals aan andere bewoners en cliënten van het G betrof de zorg voor cliënt een ondersteuning van de ADL-activiteiten, die dus vergelijkbaar is met de mantelzorg in een thuissituatie. De handelingen van de verzorgende die in dat kader bij de cliënt werden uitgevoerd, waaronder de weigering om de huisarts in te schakelen en waarvoor verweerder als manager verantwoordelijkheid droeg, kunnen niet worden aangemerkt als verpleegkundige patiënten zorg waarvoor verweerder, op basis van het hiervoor genoemde “voldoende weerslag criterium” tuchtrechtelijk ter verantwoording zou kunnen worden geroepen.
Hierdoor komt het college niet toe aan de beantwoording van de vraag of het handelen van verweerder ook voldoende weerslag heeft gehad op de individuele gezondheidszorg, nu van individuele gezondheidszorg in het kader van de Wet BIG gezien het voorgaande geen sprake is. Dit zou mogelijk anders zijn geweest indien cliënt zou zijn opgenomen op bijvoorbeeld een verpleegafdeling van een instelling, waar ook daadwerkelijk verpleegkundige handelingen zouden zijn verricht.
5.3 Het college is op grond van het vorenstaande van oordeel dat klaagster niet kan worden ontvangen in de klacht. Daarmee komt het college aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht niet toe.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.
Aldus gewezen op 25 februari 2014 door:
mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,
drs. J.F. Hensbergen, drs. P.A. Arnold en D. van Etten Manp, leden-verpleegkundigen,
mr. A. Wilken, lid-jurist,
mr. A. Tingen, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 22 april 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter
w.g. A. Tingen, secretaris