ECLI:NL:TGZRAMS:2014:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/197T
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2014:33 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-04-2014 |
Datum publicatie: | 08-04-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013/197T |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de tandarts dat hij onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld door een verkeerde behandeling in te stellen, met als gevolg dat er schade is ontstaan aan zijn gebit. Waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de via het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag op 24 mei 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
tandarts,
wonende te D,
werkzaam te B,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde mr. A.E. Diepersloot, verbonden aan ARAG SE te Leusden.
1. Het verloop van de procedure.
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief van (de gemachtigde van) verweerster, binnengekomen op 31 januari 2014.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 11 februari 2014 behandeld.
Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. Diepersloot.
Voorts was aanwezig E, wonende te F, als tandarts verbonden aan dezelfde praktijk als verweerster, als getuige en deskundige meegebracht door verweerster.
2. De feiten.
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
Klager is patiënt bij tandarts G die aan dezelfde tandartspraktijk is verbonden als verweerster. Op 11 augustus 2011 is klager bij verweerster, als waarneemster van tandarts G, op consult geweest in verband met een loszittende kroon (met stift) op element 31. Tandarts G had klager in verband met hetzelfde element op 29 juli 2011 verwezen naar een kaakchirurg om de mogelijkheid van een implantaat te beoordelen. De afspraak bij de kaakchirurg stond gepland voor 14 september 2011.
Klager heeft tijdens het consult op 11 augustus 2011 aan verweerster gevraagd om de kroon (met stift) vast te zetten. Verweerster heeft, nadat zij had geconstateerd dat er sprake was van een verticale wortelbreuk waarbij ontstekingsweefsel in de wortelbreuk was gegroeid, klager geadviseerd om het element door haar te laten extraheren. Nadat klager daarmee akkoord was gegaan is verweerster tot extractie overgegaan. Het is verweerster niet gelukt om het element te extraheren. Verweerster is, met tussenpozen waarin zij andere patiënten heeft geholpen, ongeveer een uur met klager bezig geweest. Zij heeft voor de extractie, vanwege onvoldoende houvast voor een worteltang, gekozen om te hevelen maar heeft haar extractiepogingen gestaakt op het moment dat klager haar vertelde dat het element jaren geleden vanwege een ongeval geheel uit de kaak is geweest. Vervolgens heeft verweerster klager verwezen naar een kaakchirurg die op 12 augustus 2011 het restant van de 31 heeft verwijderd. Direct na deze behandeling is klager naar verweerster teruggegaan om de buurelementen die mobiel waren geworden te spalken.
Op 30 september 2011 is de spalk door tandarts G verwijderd. Tijdens dat consult is tevens geconstateerd dat er sprake was van een botdefect tussen de elementen 31 en 41. Tandarts G heeft daarop een wortelkanaalbehandeling aan element 41 aangeboden, hetgeen tijdens een consult op 5 oktober 2011 is herhaald. In overleg met klager is uiteindelijk gekozen om element 41 eveneens te extraheren.
3. Het standpunt van klager en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster jegens klager in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij heeft te betrachten door:
1. een verkeerde behandeling in te zetten en deze behandeling te lang voort te zetten, alsmede
2. schade te veroorzaken aan zijn gebit omdat door haar handelen element 41 verloren is gegaan.
4. Het standpunt van verweerster.
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
5.1 Bij de beantwoording van de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij heeft te betrachten ten opzichte van klager -en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld- stelt het college voorop dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.
5.2 Met betrekking tot het klachtonderdeel 1 wordt het volgende overwogen.
Vaststaat dat klager zich op 11 augustus 2011 bij verweerster heeft gemeld met de vraag om de kroon (met stift) op element 31 die los was geraakt, weer vast te zetten. Verder staat vast dat G, de behandelend tandarts van klager, de situatie van element 31 enkele weken daarvoor reeds had beoordeeld en klager in verband met dat element naar de kaakchirurg had verwezen. Klager zou op 14 september 2011, dus vier weken na zijn bezoek aan verweerster, door de kaakchirurg worden gezien. Ook staat vast dat gezien het feit dat de wortel van element 31 verticaal gespleten was de 31 uiteindelijk geëxtraheerd zou worden. De vraag is echter of het aan verweerster was om daartoe op 11 augustus 2011 over te gaan.
Naar het oordeel van het college is verweerster met haar handelen buiten de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening getreden. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat klager op 11 augustus 2011 geen pijn had en verweerster, als waarneemster van de behandeld tandarts van klager, ervan op de hoogte was dat de behandelend tandarts klager reeds voor element 31 had doorverwezen naar een kaakchirurg, die de situatie vier weken later zou beoordelen. Onder die omstandigheden had verweerster in afwachting van de bevindingen van de kaakchirurg een afwachtend beleid moeten voeren en niet, in een consult waarvoor maar 10 minuten stond, moeten overgaan tot de meest vergaande oplossing van extractie. Daarvoor bestond immers op dat moment geen noodzaak en de reeds door de behandeld tandarts ingezette behandelbeleid werd daarmee doorkruist. Naar het oordeel van het college had verweerster onder de gegeven omstandigheden moeten kiezen voor de oplossing waarvoor klager ook gekomen was, te weten het tijdelijk vastzetten van de kroon, met de mededeling dat hij bij pijn terug diende te komen. Verweerster heeft over haar handelen verklaard dat zij voor extractie heeft gekozen omdat bij haar de vrees bestond dat klager pijn zou gaan krijgen en het terugplaatsen van de kroon toch niet meer goed mogelijk zou zijn. Dat maakt het hiervoor overwogene echter niet anders. Hetzelfde geldt voor de verklaring van de ter zitting als getuige en deskundige gehoorde tandarts E dat hij op dezelfde wijze als verweerster zou hebben gehandeld. Het klachtonderdeel 1 wordt daarmee gegrond geacht.
5.3 Wat betreft klachtonderdeel 2 wordt het volgende overwogen. Nu vaststaat dat verweerster tijdens haar pogingen element 31 te extraheren langdurig heeft geheveld, is naar het oordeel van het college aannemelijk dat daardoor de buurelementen mobiel zijn geworden. Niet kan worden vastgesteld echter dat als gevolg van het handelen van verweerster element 41 verloren is gegaan. Het is heel wel mogelijk dat dit het gevolg is van het feit dat de kaakchirurg rondom element 31 bot heeft moeten verwijderen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.
De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
6. De beslissing.
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster.
Aldus gewezen op 11 februari 2014 door:
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
F.S. Kroon, R. Müller en H.C. van Renswoude, leden-beroepsgenoten,
mr. E. Meulemans, lid-jurist,
mr. B.P.W. Busch, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 8 april 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. F.G. Bauduin, voorzitter
w.g. B.P.W. Busch, secretaris