ECLI:NL:TGZRAMS:2014:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/149T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2014:32
Datum uitspraak: 08-04-2014
Datum publicatie: 08-04-2014
Zaaknummer(s): 2013/149T
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de tandarts dat hij jegens haar seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. berisping

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 8 april 2013 binnengekomen klacht van :

A,

wonende te B ( C),

k l a a g s t e r,

gemachtigde: mr. LA.A.W. Dirkx, verbonden aan Jazorg.

tegen

D,

kaakchirurg,

werkzaam geweest te E,

wonende te F,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van :

- het klaagschrift met bijlagen van 8 april 2013;

- het verweerschrift met bijlagen van 13 juni 2013;

- een brief met bijlagen van 20 augustus 2013 van de zijde van klaagster;

- een brief van verweerder ingekomen op 27 januari 2014.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek te worden gehoord.

De klacht is op 11 februari 2014 ter openbare terechtzitting behandeld. Een schriftelijk verzoek van verweerder(d.d. 27 januari 2014) om de zaak met gesloten deuren te behandelen heeft het college, na partijen ter zitting te hebben gehoord, afgewezen.

Klaagster en haar raadsman waren aanwezig. Verweerder was eveneens verschenen.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1. Van 18 november 1990 tot en met 24 november 1990 was klaagster opgenomen in het G te E in verband met een ernstige resporptie van de processus alveolaris superior. Op 19 november 1990 is zij door verweerder geopereerd. In het verslag van verweerder van 30 november 1990 aan tandarts H is ondermeer het navolgende opgenomen :

“Op 19 november 1990 werd onder algehele anaesthesie de processus alveolaris superior absoluut verhoogd. Via een Le Fort I benadering werd de bovenkaaksprocessus a vue gebracht en werd een vrij-autoloog bottransplantaat uit de rechter crista iliaca vastgezet met behulp van 6 schroeven. Klinisch en röntgenologisch beoordeeld werd een goede verhoging bereikt “.

2.2. In de jaren na deze operatie is klaagster ondermeer ook door verweerder behandeld.

2.3. In 1997 was de opbouw van de bovenprothese gereed. Bij brief van 1 december 1997 heeft verweerder aan de medebehandelaar van klaagster -I werkzaam te J, afdeling protheses, K C- het volgende laten weten :

“ Geachte collega,

Van A ( ) ontving ik uw bericht.

Vanzelfsprekend zal ik bij haar de controles van de implantaten verzorgen. Goed te horen dat de begeleiding van de ( knap in de) kaakgewrichten bij u in de afdeling kan worden geëvalueerd “.

2.4. In de jaren daarna heeft verweerder bij klaagster, zo blijkt ook uit de door verweerder overgelegde status, controles uitgevoerd. De laatste controle stond gepland voor maart 2013.

2.5. Bij klaagster zijn in de loop der jaren gevoelens van vriendschap ontstaan jegens verweerder. Die gevoelens zijn overgegaan in verliefdheid. Klaagster heeft verweerder ook vanaf 1992 brieven geschreven van persoonlijke aard en persoonlijke attenties aan verweerder gegeven.

2.6. Op 15 mei 1997 hebben klaagster en verweerder samen gedineerd op uitnodiging van klaagster. Zij had daartoe, na overleg met haar echtgenoot, besloten omdat de in 1990 ingezette behandeling goed was verlopen en in hoofdzaak was beëindigd. Na afloop daarvan heeft klaagster jegens verweerder bekend dat zij gevoelens van liefde voor hem had. Die avond zijn partijen seksueel intiem geweest en is er een relatie ontstaan.

2.7. De relatie tussen partijen heeft vanaf dat moment bestaan tot eind januari 2013. Onderdeel van de relatie was dat partijen elkaar ongeveer elke zes weken ontmoetten waarbij er seksueel contact plaats vond. Bij een aantal van die gelegenheden heeft verweerder ook als kaakchirurg de blijvende controle van de implantaten verzorgd.

2.8. De echtgenoot van klaagster, en later ook haar kinderen, waren op de hoogte van het bestaan van de relatie. Zij stemden daarmee in. Verweerder heeft tijdens de duur van de relatie dit voor zijn echtgenote verborgen gehouden. De relatie is uiteindelijk stukgelopen omdat klaagster, die de relatie wenste voort te zetten, van verweerder vroeg dat ook hij in huiselijke kring het bestaan van de relatie bekend zou maken. Verweerder was daartoe om hem moverende redenen niet bereid.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klaagster behoorde te betrachten door:

1. tijdens de behandelrelatie een seksuele relatie met haar aan te gaan; en

2. in zijn rol als behandelend kaakchirurg misbruik te maken van zijn behandelpositie en onbeschaamd misbruik te maken van de kwetsbaarheid en afhankelijkheidspositie van klaagster jegens hem.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1. Het college zal eerst klachtonderdeel 1 bespreken.

In overeenstemming met de constante jurisprudentie van de tuchtcolleges en het Centraal tuchtcollege is het de hulpverlener niet toegestaan om verder door te dringen tot de privésfeer van de patiënte dan in het kader van de hulpverlening noodzakelijk is. De hulpverlener onthoudt zich van contacten van seksuele aard binnen de hulpverlening en verbale of lijfelijke intimiteiten zijn niet toegestaan. Voor een goede beroepsuitoefening is noodzakelijk dat de hulpverlener te allen tijde een professionele distantie jegens zijn patiënten in acht neemt.

Seksuele contacten zijn volstrekt ontoelaatbaar omdat zij in de weg staan aan een goed hulpverlening en een belemmering vormen voor de hulpverlener om zijn taak naar behoren te vervullen.

5.2. De professionele distantie die verweerder ten opzichte van klaagster in acht had behoren te nemen is reeds onder druk komen te staan op het moment dat de behandelrelatie tussen verweerder en klaagster ook een vriendschappelijk karakter kreeg en klaagster verweerder brieven ging schrijven waarop verweerder ook heeft gereageerd. Naar het oordeel van het college heeft zich – in elk geval in de periode tussen 1992 en mei 1997 – een groot aantal signalen voorgedaan op grond waarvan verweerder had moeten besluiten de behandelrelatie te beëindigen. Reeds in die periode had het op de weg van verweerder gelegen om passende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door klaagster voor verdere behandeling over te dragen aan een collega. Verweerder is echter vanaf mei 1997 ook een seksuele relatie met klaagster aangegaan terwijl hij daarnaast zich ook bezig bleef houden met de behandeling van klaagster. Verweerder voert weliswaar aan dat de behandeling toen in principe klaar was, maar het college deelt die opvatting niet. Maar, zoals gezegd, verweerder is zich ook na mei 1997 blijven bemoeien met de controle op de voortgang van de behandelingen.

Daarmee is het klachtonderdeel gegrond.

5.3. Ten aanzien van klachtonderdeel 2 merkt het college het navolgende op.

In de kern richt de klacht zich daarop dat verweerder misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid en afhankelijkheidspositie van klaagster jegens hem.

Op zich genomen geldt als uitgangspunt dat ook als sprake is van gelijkwaardigheid in een liefdesrelatie deze niet vermengd mag worden met een behandelrelatie omdat de dan bestaande dualiteit afbreuk doet aan de hierboven genoemde professionele distantie. Naar het oordeel van het college doet zich in dit geval een uitzondering voor. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen is er sprake geweest van een relatie die in aanvang een element van ongelijkheid in zich droeg omdat klaagster zich afhankelijk voelde van verweerder en hij het was die haar uiteindelijk zou kunnen helpen – en dat ook heeft gedaan – om een oplossing te vinden voor haar langdurige en ernstige klachten. Die ongelijkheid is evenwel in de loop der jaren verdwenen. Er is een volstrekt gelijkwaardige en langdurige relatie ontstaan tussen klaagster en verweerder, welke relatie klaagster met open vizier en met medeweten van haar man en kinderen is ingegaan en heeft voortgezet. Klaagster heeft die relatie, die uiteindelijk vele jaren heeft geduurd (vanaf mei 1997 tot januari 2013) in volle bewustzijn onderhouden. Naar ter zitting is gebleken wenste zij eigenlijk haar leven voort te zetten met verweerder. Onder die bijzondere omstandigheden is er geen sprake meer van kwetsbaarheid en afhankelijkheid maar het met volle overtuiging behouden van een buitenechtelijke relatie. Daarop moet dan ook dit klachtonderdeel stranden.

5.4. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht voor wat betreft het eerste onderdeel gegrond is. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.5. Het college heeft zich beraden over de aard van de op te leggen maatregel. Seksuele contacten horen niet in de relatie tussen patiënt en hulpverlener. Op zich genomen rechtvaardigen de omstandigheden van deze zaak dat overeenkomstig hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, de maatregel van een schorsing passend. Het college tilt evenwel zwaar aan het feit dat naar haar oordeel er sprake is geweest van een langdurige gelijkwaardige en liefdevolle relatie. Dat heeft haar doen besluiten te komen tot na te noemen sanctie.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerder.

Aldus gewezen op 11 februari 2014 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

F.S. Kroon, R. Müller, H.C. van Renswoude, leden-beroepsgenoten,

mr. E. Meulemans, lid-jurist,

mr. B.P.W. Busch, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 8 april 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. B.P.W. Busch, secretaris