ECLI:NL:TGZRAMS:2014:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/268
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2014:30 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-04-2014 |
Datum publicatie: | 01-04-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013/268 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster wordt vertegenwoordigd door haar partner. Klaagster verwijt de bedrijfsarts onder andere dat hij bij zijn advisering onvoldoende oog heeft gehad voor de gezondheidstoestand van klaagster en teveel zijn oren heeft laten hangen naar de belangen van klaagsters werkgever. Waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 juli 2013 binnengekomen klacht van:
A, klaagster,
en drs. B, klager,
beiden wonende te C,
k l a g e r s,
tegen
D,
bedrijfsarts,
wonende te E,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. A.V. Rijneke, verbonden aan de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief van klagers binnengekomen op 31 januari 2014.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 18 februari 2014 behandeld. Partijen waren daarbij aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klaagster, geboren februari 1950, is al enkele tientallen jaren werkzaam als bedrijfsarts. Met ingang van 1 februari 1999 is zij in dienst getreden bij F. als bedrijfsarts. Op 1 augustus 2012 is door een nieuwe leidinggevende kritiek geuit op het functioneren van klaagster. Door F is vervolgens een mediation traject voorgesteld om tot verbeterpunten te komen. Op 21 november 2012 heeft een eerste gesprek in het kader van de mediation plaatsgevonden. Klaagster heeft zich die dag ziek gemeld.
2.2. Verweerder is zelfstandig gevestigd bedrijfsarts en werkt in die hoedanigheid onder meer via de organisatie G voor diverse werkgevers. Hij is werkzaam als bedrijfsarts voor personeelsleden van de F.
2.3. Klaagster is opgeroepen voor een spreekuur van verweerder op 5 december 2012. Als gevolg van een misverstand - de oproep zou aan het verkeerde emailadres gericht zijn - is klaagster toen niet verschenen. Verweerder heeft vervolgens op 5 december 2012 de volgende terugkoppeling aan de F gezonden:
‘Mw is niet verschenen op spreekuur, bedrijfsarts kon geen telefonisch contact krijgen met medewerker. (…) Re-integratie advies: graag overleg over beleid, bedrijfsarts heeft leidinggevende gebeld en boodschap ingesproken. (…) Prognose: Hernieuwde oproep bedrijfsarts: in overleg met leidinggevende.’
Verweerder heeft deze terugkoppeling toen niet aan klaagster gezonden.
2.4. Op 19 december 2012 heeft verweerder klaagster voor het eerst gesproken. Daarbij was ook klaagsters partner - klager - aanwezig. In zijn aantekeningen van dit spreekuurcontact heeft verweerder het volgende vermeld:
‘mw gezien samen met partner
sprake van arbeidsconflict en daarbij spanningsklachten die zich ook fysiek uiten
mw is nu niet arbeidsgeschikt, mw is onvoldoende stabiel, er zijn aandacht en concentratiekl geen controleverlies
Advies is mediationtraject weer op te starten in januari
vraag van wn is of ze dan voldoende weerbaar is, advies is daar ondersteuning bij te vragen in mediationproces
mijn inschatting is dat relaties niet te herstellen zullen zijn er is te weinig vertrouwen wederzijs’
Verder heeft verweerder toen de volgende terugkoppeling aan de F en klaagster gezonden:
Stand van zaken: Mw is op dit moment niet inzetbaar in eigen of ander werk, bedrijfsarts stelt een probleemanalyse op
Beperkingen: er zijn beperkingen mbt aandacht en concentratie, mentale stabiliteit is beperkt
Re-integratie advies: op dit moment is er nog geen re-integratie advies
Inzet interventie: advies bedrijfsarts is januari 2013 het mediationtraject te hervatten
Prognose: medisch gezien is de prognose gunstig’
Verweerder heeft op 29 december 2012 een probleemanalyse WIA aan klaagster gezonden. Klagers hebben daarop uitgebreid gereageerd, waarna verweerder de probleemanalyse enigszins heeft aangepast.
2.5. Op 16 januari 2013 is alleen klager verschenen op het spreekuur van verweerder. Klager heeft toen brieven van de huisarts en de behandelend psycholoog over de medische situatie van klaagster overhandigd aan verweerder. In de brief van de huisarts wordt aangegeven dat hij op medische gronden contacten tussen klaagster en de F voorlopig gecontra-indiceerd acht. In zijn terugkoppeling aan de werkgever en klaagster heeft verweerder na dit gesprek gemeld dat hij niet kon beoordelen wat de beperkingen van klaagster waren en evenmin of zij in staat was de mediation te hervatten.
2.6. Op 20 februari 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij naast klagers en verweerder de behandelend psycholoog van klaagster aanwezig was. In zijn aantekeningen van dit gesprek heeft verweerder het volgende vermeld:
‘Mw gesproken samen met de psycholoog
gaat nog niet goed
mw decompenseert snel
F is nog traumatische ervaring, mn gesprek 1-8-12
vraag is of dat te herstellen is
mijn advies is herstel contact met wg
advies over 3w met psycholoog erbij
indruk: teveel schade in arbeidsrelatie om tot hervatting te kunnen komen
financiële belangen spelen een rol, mw moet 2j tot aan pensioen
afstemming volgt met I’
2.7. Ter bevestiging van de gemaakte afspraken heeft verweerder op 13 maart 2013 in een terugkoppeling aan de F onder meer het volgende vermeld:
‘re-integratie is nog niet mogelijk gezien medische beperkingen. Eerst volgende stap is dat werkgever in gesprek gaat met Mw. waar ook de psycholoog bij aanwezig is. Het doel hiervan is verhoudingen en contact te herstellen, zodanig dat er een basis gevormd wordt waar vanuit een oplossing gevonden wordt. Meteen starten met mediation is medisch niet haalbaar, mede ook op advies van behandelaar. In een volgende fase kan mediation als instrument ingezet worden. (…)
Hernieuwde oproep bedrijfsarts: er zal eerst een gesprek plaats vinden tussen medewerker en werkgever, met aanwezigheid van haar psycholoog. Vervolgens zal nagegaan worden of een nieuwe afspraak met de bedrijfsarts gepland gaat worden.’
2.8. Bij brief van 19 maart 2013 heeft de behandelend psycholoog van klaagster het volgende medegedeeld aan verweerder:
‘Mijn bevindingen van 18 maart j.l. wezen echter niet op een zodanig herstel en weerbaarheid van de mentale stabiliteit noch van de somatische klachten van mw. A, dat een gesprek c.q. aanstaande ontmoeting met de werkgever in de personen van (…) een realiseerbare optie leken.
Mag ik u verzoeken hierover te willen berichten aan de werkgever?’
2.9. Verweerder heeft daarna telefonisch overleg gevoerd met de behandelend psycholoog. Na dit overleg heeft hij in een terugkoppeling aan de F van 2 april 2013, onder meer, het volgende vermeld:
‘Advies bedrijfsarts aan werkgever en aan werknemer is toch in gesprek te gaan en hiervoor een afspraak te maken. Op dit moment ontstaat er een impasse die het vinden van een oplossing in de weg staat. Bedrijfsarts is van mening dat op het moment dat er een oplossing is dit ten goede komt aan de gezondheidsklachten van Mw. A. Deze oplossing kan alleen tot stand komen door contact te herstellen.’
2.10. De F heeft klaagster vervolgens uitgenodigd voor een gesprek. Nadat klaagster, onder verwijzing naar de brief van de behandelend psycholoog had aangegeven zich niet in staat te achten een gesprek te voeren, heeft de F per 26 april 2013 de salarisbetaling aan klaagster stopgezet. Klaagster heeft daarop in kort geding verzocht de F te veroordelen tot betaling van het salaris met nevenvorderingen. Deze vorderingen zijn bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank H van 20 juni 2013 toegewezen. Voorts heeft klaagster verzocht om een deskundigenoordeel met betrekking tot het advies van verweerder van 2 april 2013 dat zij in staat was een gesprek te voeren met de werkgever. Een verzekeringsarts van het Uwv is in een rapportage van 22 mei 2013 tot de slotsom gekomen dat de medische toestand van klaagster op 27 april 2013 nog onvoldoende was gestabiliseerd en dat zij toen niet in staat was het gesprek met haar werkgever aan te gaan om de ontstane situatie te bespreken.
2.11. Op 19 juni 2013 heeft verweerder klaagster opnieuw op zijn spreekuur gezien. Klager was daarbij ook aanwezig. Tijdens het gesprek is klaagster zeer emotioneel geworden. Het gesprek is vervolgens beëindigd. In zijn terugkoppeling aan de werkgever en klaagster heeft verweerder onder meer het volgende vermeld:
‘Inzet interventie: het blijkt dat het niet goed gaat met Mw. A, Mw is ziek vanaf november 2012, er is geen zicht op herstel. De werkgever heeft het voorstel gedaan om een onafhankelijke medische expertise te laten doen, met de vraag welke behandeling en afspraken zijn nodig om tot herstel te kunnen komen. Bedrijfsarts ondersteunt dit verzoek waarbij het van belang is dat de voorwaarden goed worden besproken met Mw. A.’
3. De klacht en het standpunt van klagers
Klagers hebben aangevoerd dat verweerder nalatig is geweest in zijn zorg jegens klaagster en dat van enige handeling als arts niet is gebleken. Zij stellen dat verweerder zijn taak op ergerlijke wijze heeft vervuld en dat hij zich heeft gedragen als een verlengstuk van de werkgever. Verweerder heeft er volgens klagers ten onrechte steeds op aangedrongen dat er gesproken moest worden met de bedrijfsleiding om zo de arbeidsverhouding te herstellen, de gezondheid van klaagster te verbeteren en haar weer op enige wijze aan het werk te krijgen. Daarbij is verweerder echter niet echt ingegaan op de fysieke en psychische gezondheidstoestand van klaagster.
Voorts is aangevoerd dat verweerder in het gesprek van 19 december 2012 niets heeft gezegd over het hervatten van de mediation, terwijl dat wel in de terugkoppeling is vermeld. Verder hebben klagers erop gewezen dat verweerder op 20 februari en 2 april 2013 ten onrechte niet de conclusie van de behandelend psycholoog heeft gevolgd dat klaagster niet in staat was een gesprek te voeren met medewerkers van de F.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. niet dan wel onvoldoende oog heeft gehad voor de gezondheidstoestand van klaagster;
2. onzorgvuldig heeft geadviseerd en zich niet dan wel onvoldoende onafhankelijk heeft opgesteld jegens de werkgever.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1. Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Bij het beoordelen van de verweten gedragingen neemt het college de normen en waarden van de beroepsgroep van bedrijfsartsen dus als uitgangspunt.
5.2. Het college stelt voorop dat verweerder in zijn eerste contact met klaagster terecht heeft geconcludeerd dat sprake was van een arbeidsconflict als bedoeld in de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten. Het was immers direct duidelijk dat klaagster zich ergerde aan de kritiek op haar functioneren door een nieuwe leidinggevende gevolgd door een mediationtraject. Het feit dat klaagster de ontstane situatie niet heeft ervaren als een arbeidsconflict laat onverlet dat die situatie op grond van de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten wel zo moet worden genoemd. Verweerder heeft vervolgens in beginsel terecht de in de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten omschreven benadering van een combinatie van arbeidsconflict en ziekte tot uitgangspunt van zijn handelen gekozen. Bij die beoordeling dient een bedrijfsarts eerst vast te stellen in hoeverre er sprake is van medische beperkingen en complementair daaraan wat de restcapaciteit is.
Het college is van oordeel dat uit de beschikbare medische en andere gegevens niet dan wel onvoldoende is gebleken dat verweerder op een zorgvuldige en weloverwogen wijze de medische situatie van klaagster heeft beoordeeld. In zijn verslag van het eerste gesprek met klaagster is niet of nauwelijks medische informatie vermeld. Genoemd worden alleen ‘spanningsklachten die zich ook fysiek uiten’. Ook nadien is niet gebleken van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van klaagster, terwijl daar wel aanleiding toe bestond. Klaagster was toentertijd een - bijna - 63-jarige professional die al lang in dienst was bij de F en blijkens haar eigen verhaal toen tekenen vertoonde van een burnout of surmenage. Voorts blijkt uit een email van klager aan verweerder dat - mogelijk - sprake is van een tweede generatie problematiek en uit een brief van de psycholoog blijkt dat sprake is van een PTSS. Verweerder heeft blijkens zijn aantekeningen geen aandacht besteed aan deze - voor de beoordeling van de mogelijkheden van klaagster om een gesprek te voeren met de werkgever - mogelijk ook van belang zijnde aspecten. Verder blijkt niet dat verweerder na kennisneming van de brief van de psycholoog van 19 maart 2013 expliciet heeft beoordeeld of afgeweken kon worden van diens advies en of er daadwerkelijk geen contra-indicaties bestonden voor een gesprek met de werkgever op dat moment. Het college heeft de indruk gekregen dat verweerder zich, na de vaststelling dat sprake was van een arbeidsconflict, meer heeft gericht op het volgen van de STECR Werkwijze Arbeidsconflicten - en het daarin geadviseerde bevorderen van contacten tussen werkgever en werknemer - en daarbij onvoldoende aandacht heeft gehad voor klaagster en haar medische situatie. Niet is gebleken van zorg van verweerder voor de medische situatie van klaagster, waardoor bij klaagster kennelijk al snel het vertrouwen in de werkwijze en de advisering van verweerder is verdwenen.
Dit alles leidt tot de slotsom dat het eerste klachtonderdeel gegrond moet worden verklaard.
5.3. In het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen is het college van oordeel dat verweerder ook in zijn advisering met betrekking tot klaagster niet voldoende zorgvuldig is geweest. Reeds na het eerste gesprek met klaagster in december 2012 heeft hij geadviseerd de mediation in januari 2013 ter hervatten, terwijl hij dit advies tijdens het gesprek met klaagster kennelijk niet - voldoende - duidelijk heeft aangekondigd en besproken. Aldus heeft verweerder niet de gelegenheid gecreëerd om klaagster enige rust te bieden in het arbeidsconflict en zo vertrouwen en betrokkenheid te bewerkstelligen die als basis voor de verdere adviezen zouden kunnen dienen. Verder heeft het direct en welhaast dwangmatig adviseren tot mediation of andere gesprekken met de werkgever - terwijl verweerder die gesprekken op dat moment zelf al kansloos achtte - ertoe geleid dat nog meer druk op klaagster kwam te staan waarbij verweerder door haar kennelijk als verlengstuk van de werkgever werd gezien en daarmee een onderdeel werd van het arbeidsconflict. Aldus heeft verweerder onvoldoende zorg getoond voor een zorgvuldige begeleiding van klaagster in de ontstane - medische - situatie. Ten slotte heeft verweerder door zijn advies van 2 april 2013, waarbij geadviseerd is tot een gesprek tussen klaagster en de werkgever, de situatie gecreëerd waarbij de werkgever de gelegenheid kreeg het arbeidsconflict op de spits te drijven door middel van het aandringen op een gesprek met als sanctie het stoppen van de loonbetaling bij een weigering daaraan deel te nemen. De conclusie van het voorgaande is dat het tweede klachtonderdeel, voor zover betrekking hebbend op de advisering door verweerder, gegrond is.
Uit de beschikbare medische en andere gegevens blijkt overigens niet van partijdigheid van verweerder ten opzichte van de F. Verweerder heeft dit verwijt ook ten stelligste ontkend. Ook anderszins zijn geen aanwijzingen gebleken die de conclusie van partijdigheid van verweerder kunnen rechtvaardigen. De conclusie is derhalve dat het tweede klachtonderdeel, voor zover betrekking hebbend op de partijdigheid, ongegrond is.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht grotendeels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klagers had behoren te betrachten.
De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.
Aldus gewezen op 18 februari 2014 door:
mr. T.L. de Vries, voorzitter,
dr. R.W. Koster, J.C. van der Molen en dr. A.N.H. Weel, leden-arts,
mr. W.A.M. Melissen, lid-jurist,
mr. L. Oostinga, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 1 april 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. T.L. de Vries, voorzitter
w.g. L. Oostinga, secretaris