ECLI:NL:TGZRAMS:2014:26 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/330(p)

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2014:26
Datum uitspraak: 01-04-2014
Datum publicatie: 01-04-2014
Zaaknummer(s): 2013/330(p)
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klager is de voormalig werkgever van de psychotherapeut. Klager verwijt de psychotherapeut dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag bij een cliënte. Onvoorwaardelijke schorsing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 5 september 2013 binnengekomen klacht van:

A,

gevestigd te B,

k l a g e r,

gemachtigde mr. J.A. Heeren, advocaat te Haarlem,

tegen

C,

arts, en, psychotherapeut,

wonende en werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. J. IJdis, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- de brief van mr. R.A. Korver, gemachtigde van mevrouw D, binnengekomen op 10 oktober 2013;

- de brief van de gemachtigde van A, binnengekomen op 5 november 2013.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Klager werd bijgestaan door mr. Heeren en verweerder door mr. IJdis.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder was tot eind 2012 werkzaam bij A als psychotherapeut.

2.2 In 2005 is verweerder gestart met een psychoanalyse bij D (hierna: patiënte). De behandelingen vonden bij verweerder thuis plaats, vijf dagen per week. Tijdens deze behandelingen heeft verweerder een aantal keren aan patiënte een zogenoemde troosthug gegeven.

2.3 In oktober 2007 heeft een andere patiënte bij het A melding gedaan van hugs door verweerder tijdens diens behandelingen. Verweerder is naar aanleiding daarvan door klager verplicht om een supervisietraject te volgen bij een ter zake deskundige supervisor. Ook nadien heeft verweerder nog een aantal troosthugs aan patiënte gegeven.

2.4 Op 23 maart 2011 heeft verweerder tijdens een behandeling van patiënte, met patiënte gezoend.

2.5 In juli 2011, tijdens de laatste vijf behandelingen, was er tijdens elke behandeling sprake van vrijpartijen van verweerder met patiënte, waarbij ook orale seks heeft plaatsgevonden.

2.6 Na het stoppen van de behandeling door verweerder, heeft verweerder patiënte nog tweemaal ontmoet. Bij de laatste ontmoeting was er sprake van geslachtsgemeenschap.

2.7 In januari 2012 heeft er een nabespreking plaatsgevonden. Verweerder heeft daarbij aan patiënte meegedeeld dat hij verliefd op haar was.

2.8 Bij brief van 13 januari 2013 heeft patiënte het A ingelicht over de vrijpartijen tijdens de behandelingen door verweerder.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder met zijn handelingen de beroepscode voor psychotherapeuten heeft overschreden en heeft gehandeld in strijd met de richtlijn van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst “Seksueel contact tussen arts en patiënt, het mag niet en het mag nooit”.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft erkend dat hij zich als psychotherapeut in de loop van de behandelingen schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag, inhoudende seksuele contacten met patiënte en uiteindelijk geslachtgemeenschap. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat hij heeft gehandeld in een spontane opwelling en dat hij niet de intentie heeft gehad om het zo ver te laten komen.

5. De overwegingen van het college

5.1. De richtlijn van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst “Seksueel contact tussen arts en patiënt, het mag niet en het mag nooit” bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende

Wat zijn ‘seksueel contact’ en ‘lijfelijke intimiteiten’?

Zoenen en het aanraken van genitaliën of borsten in het kader van seksuele opwinding, coïtus en andere vormen van penetratie worden algemeen als vormen van seksueel contact betiteld. Maar ook de patiënt zich onnodig uit laten kleden, onnodig onderzoek doen aan borsten of genitaliën, of het doen van inwendig onderzoek zonder het gebruik van handschoenen kunnen als seksueel contact geduid worden. Uiteraard ligt er geen harde grens tussen ‘gewoon’ lichamelijk contact en seksueel contact. Een onschuldige knuffel (die eveneens niet in de arts-patiëntrelatie thuishoort) kan overgaan in een onstuimige vrijpartij. Dat betekent echter dat wat voor de een een onschuldige knuffel is, voor de ander de voorzet is tot een vrijpartij. (…)

Al deze vormen van seksueel contact en lichamelijke intimiteiten horen niet in de arts-patiëntrelatie voor te komen.

(…)

Conclusie en aanbevelingen

Seksueel contact en seksuele verbale intimiteiten horen niet in de arts-patiëntrelatie thuis. Artsen wordt aangeraden een bewust preventief beleid te voeren, en zo veel mogelijk ambiguïteit te vermijden. Dit houdt onder andere in dat artsen duidelijke instructies geven over het ontkleden en geen onnodig lichamelijk onderzoek uitvoeren. Omdat het kan verschillen hoe mensen grapjes en lichamelijk contact waarderen dient de arts hier de grootst mogelijke voorzichtigheid te betrachten. Dit geldt niet alleen voor de patiënt, maar voor iedereen waarmee de arts een afhankelijkheidsrelatie heeft.

Artsen dienen zich ervan bewust te zijn wanneer zij zelf extra gevoelig zijn voor het aangaan van een seksuele relatie met hun patiënten, bijvoorbeeld wanneer zij privé een moeilijke periode doormaken. Wanneer zij zoiets bij zichzelf bemerken zullen zij extra voorzorg in acht moeten nemen. In geval van grote seksuele aantrekking tot patiënten, of verliefdheid, is het goed als een arts zich tot een vertrouwenspersoon wendt, om zo beter zicht op de eigen emoties te krijgen. Grote aantrekkingskracht en verliefdheid staan een goede hulpverleningsrelatie in de weg. De mogelijkheid om emotionele problemen te bespreken met de vertrouwenspersonen, of in bijvoorbeeld intervisiegroepen is nog onvoldoende ingeburgerd onder artsen. Ook wanneer een patiënt seksueel uitnodigend optreedt is het de arts geboden daar niet op in te gaan.

Wanneer arts en patiënt verliefd op elkaar zijn dient de hulpverleningsrelatie op correcte wijze beëindigd te worden, met aansluitend een afkoelingsperiode waarin geen contact zal zijn. In de artsenopleiding, en in de specialistenopleiding dient meer aandacht gegeven te worden aan verschijnselen als de dankbare patiënt die verliefd op de hulpverlener wordt, de kwetsbare patiënt die geneigd is alle intimiteit seksueel te duiden, en aan de eigen gevoelens van seksuele aantrekking van de arts.

5.2 Het college stelt vast dat verweerder niet heeft betwist dat hij jegens patiënte in strijd met de hiervoor vermelde richtlijn heeft gehandeld. De klacht van het A is daarmee gegrond. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënte had behoren te betrachten.

5.3 Bij de op te leggen maatregel wordt door het college in overweging genomen dat verweerder reeds in 2007, weliswaar naar aanleiding van een klacht van een andere patiënte, er door het A op is gewezen dat lichamelijk contact niet thuishoort in de relatie tussen een arts en een patiënt en dat verweerder in verband daarmee een supervisietraject heeft moeten volgen. Verweerder was in die zin dus gewaarschuwd dat hij reeds met het geven van troosthugs aan een patiënte grensoverschrijdend handelde. Deze waarschuwing heeft er echter niet toe geleid dat verweerder het lichamelijk contact met (de onderhavige) patiënte nadien geheel heeft vermeden. Integendeel, er zijn door verweerder ook na de waarschuwing door het A nog trootshugs aan patiënte gegeven en uiteindelijk heeft er tussen patiënte en verweerder gedurende een langere periode zelfs zeer vergaand seksueel contact plaatsgevonden. Nu verweerder daarmee, ondanks de eerdere waarschuwing door het A, in hoge mate grensoverschrijdend heeft gehandeld, acht het college de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de maximale duur van een jaar voor beide BIG-inschrijvingen passend, dus zowel voor de inschrijving als arts, als die voor psychotherapeut. Dat verweerder stelt niet de intentie te hebben gehad om grensoverschrijdend te handelen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Daargelaten dat verweerder het college, ondanks zijn uitgebreide uiteenzettingen op dit punt, niet duidelijk heeft kunnen maken waarom het zo ver heeft kunnen komen, dient een arts, en dus ook verweerder altijd het bepaalde in voormelde richtlijn in acht te nemen. Dit heeft hij niet gedaan.

5.4 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege legt aan verweerder de maatregel op van een onvoorwaardelijke schorsing van zijn inschrijvingen als arts en als psychotherapeut in het BIG-register voor de duur van één jaar.

Bepaalt voorts dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact, met het verzoek tot plaatsing.

Aldus gewezen op 4 februari 2014 door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

R.J. Takens en C.H.J.A.M. van Vijfeijken, leden-psychotherapeut,

C.M. Sonnenberg en E.D.M. Masthoff, leden-psychiater,

mr. P.J. van Vliet, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 1 april 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. E.A. Messer, voorzitter

w.g. P.J. van Vliet, secretaris