ECLI:NL:TGZRAMS:2014:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/009

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2014:2
Datum uitspraak: 14-01-2014
Datum publicatie: 14-01-2014
Zaaknummer(s): 2013/009
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de huisartsen onder meer dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld door zonder toestemming van klagers gesprekken te voeren die gingen over de leefsituatie van klagers met een veiligheidsambtenaar van de gemeente, een medewerker van het RIAGG en de toenmalige burgemeester van de woonplaats van klagers. Afwijzing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 9 januari 2013 binnengekomen klacht van:

A,

B,

wonende te C,

k l a g e r s,

tegen

D,

huisarts,

werkzaam te C,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. V.C.A.A.V. Daniëls, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift, binnengekomen op 12 februari 2013;

- het verweerschrift;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld en op de voet van artikel 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk behandeld met de zaak 13/010. Het schriftelijke verzoek van klagers tot behandeling van de zaak achter gesloten is ter zitting afgewezen.

Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Daniëls voornoemd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder is huisarts. Hij is samen met zijn collega-huisarts E praktijkhouder van huisartsenpraktijk F in C. In de praktijk is ook een huisarts in dienstverband werkzaam.

2.2 Klagers en hun kinderen waren vanaf 2005 patiënt bij de huisartsenpraktijk. Verweerder was ervan op de hoogte dat klagers op een gegeven moment in een burenconflict verwikkeld zijn geraakt.

2.3. Op 5 oktober 2011 hebben de veiligheidsadviseur van de gemeente C, mevrouw G, en een medewerker van de RIAGG crisisdienst afzonderlijk van elkaar telefonischcontact gezocht met de collega van verweerder, E. Zij wilden met haar bespreken of klaagster op medische gronden in bewaring kon worden gesteld en voorts wilden zij (hun) zorgen over de kinderen van klagers met de huisarts delen.

2.4. De burgemeester van de gemeente C heeft kort voor 10 oktober 2011 contact gelegd met de huisartsenpraktijk en verzocht om een gesprek met verweerder over klaagster en haar gezin. Verweerder heeft ingestemd met het gesprek. Klagers zijn daarvan niet op de hoogte gesteld. In het medisch dossier van klaagster staat het volgende vermeld, voor zover hier van belang:

´(..)

Burgemeester H komt met veiligheidsadviseur G om uit een te zetten welke zorgen men heeft over deze mw. besproken, beroepsgeheim geexplicioteerd en volledig gehanteerd (en gerespecteerd door deze mensen) (..)’

2.5. Op 10 oktober 2011 heeft er een gesprek tussen verweerder, de burgemeester en de veiligheidsadviseur van de gemeente C plaatsgevonden. De burgemeester heeft aangegeven zich zorgen te maken over klaagster en haar kinderen en heeft gezegd klaagster mogelijk een IBS-maatregel op te willen laten leggen. Verweerder heeft zich in het gesprek beroepen op zijn medisch beroepsgeheim en geen medische informatie over klaagster en haar kinderen verstrekt.

2.6. Klaagster is op 8 november 2011 via het RIAGG op de hoogte geraakt van het gesprek dat verweerder met de burgemeester en de veiligheidsadviseur heeft gevoerd.

2.7. Op 14 november 2011 hebben klagers met verweerder gesproken over het door hem gevoerde gesprek met de burgemeester en de veiligheidsadviseur. In het medisch dossier van klaagster staat hierover vermeld, voor zover hier van belang:

´(..)

Komt met E. Komt vragen hoe dat nu ging met burgemeester. Er was IBS aangevraagd ivm vermeend slaan van kk en E. (..) Zou het een idee zijn om thuisobservatie te laten doen, waarmee alles kan worden ontzenuwd; AMK is reeds betrokken (wanneer was dat precies?). MW wil dat niet, waarmee zij mi zich enige verdenking op haar hals haalt. Heb dit teruggekoppeld. (..)’

2.8. Tussen verweerder en klagers is op 26 juli 2012 opnieuw gesproken over het gesprek van verweerder met de burgemeester en de veiligheidsadviseur. Voor klagers heeft dat gesprek niet voldoende duidelijkheid gebracht.

2.9. Tussen klagers en verweerder heeft op 9 oktober 2012 een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden, onder leiding van een klachtenbemiddelaar van de Stichting Klachtenregeling Huisartsenzorg I. Verweerder heeft naar aanleiding van dit gesprek een brief gezonden aan klagers, gedateerd 19 oktober 2012, waarin het volgende, voor zover hier van belang, staat vermeld:

´(..)

Zoals beloofd heb ik me ingespannen om meer openheid te verkrijgen over het gesprek dat plaatsvond in oktober vorig jaar. (..)

H (burgemeester, rtg) en ik hebben het gesprek op de praktijk (..) als het ware nog eens overgedaan. Hij gaf aan bezorgd te zijn over uw situatie. Hij was op zoek naar manieren om u te helpen (..). Als hulp door u niet zou worden gewenst of geaccepteerd zou hij misschien overgaan tot een IBS. Daartoe wilde hij de mogelijkheden onderzoeken. Een gesprek met de huisarts maakte deel uit van zijn voorbereidingen.(..)

Zoals ik u eerder vertelde, heb ik toentertijd zijn verhaal alleen maar aangehoord. Ik heb expliciet een beroep gedaan op mijn zwijgplicht. Ik heb dan ook helemaal niets losgelaten over u. (..) Op uw vraag waarom ik het gesprek met de burgemeester wel ben ingegaan kan ik u het volgende zeggen:

misschien zou dit gesprek mij informatie brengen die ik dan mee zou moeten wegen in een afweging van belangen. Belangen van u, uw gezin, uw buurt, etc., dat wist ik vooraf uiteraard niet. Het gesprek met H in oktober vorig jaar is overigens niet besloten met concrete afspraken. Ook dat was een van uw vragen. U refereerde in het bemiddelingsgesprek (..) ook aan de door mij gemaakte opmerking over het plaatsen van camera’s thuis. Vervelend dat dit niet is overgekomen zoals ik het destijds bedoeld heb. (..). Ik was – zoals ik vaker doe – hardop aan het denken: (..) Ik zag het bovendien als een middel, niet meer en niet minder dan dat. (..)

Tenslotte de vertrouwenskwestie. (..) Ik kan mij goed voorstellen dat het vertrouwen geschaad is n.a.v. het laatste gesprek dat wij op de praktijk voerden. (..). Omdat dit m.i. nergens toe zou leiden, restte mij niets anders dan het gesprek te beëindigen. (..)

Omdat ik er oprecht op uit ben om u verder te helpen met mijn antwoorden heb ik e.e.a. uitvoerig willen behandelen. Meer toelichting dan dit kan ik u dan ook niet geven. (..)’

2.10. Klagers hebben zich in 2012 bij de huisartsenpraktijk uitgeschreven.

3. De klacht en het standpunt van klagers

De klacht, op de zitting vermeerderd met het hieronder nog te noemen klachtonderdeel 1, houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in. Verweerder heeft zonder toestemming van klagers aan de veiligheidsadviseur van de gemeente C bevestigd dat klagers patiënt zijn van de huisartsenpraktijk (klachtonderdeel 1). Voorts heeft hij op 10 oktober 2011 zonder toestemming van klagers gesproken met de burgemeester en de veiligheidsadviseur van de gemeente C en heeft hij klagers na het gesprek evenmin over dat gesprek geïnformeerd. Dat had volgens klagers wel gemoeten, te meer nu verweerder aan zijn gesprekspartners heeft aangegeven hoe met de situatie rondom klaagster en haar gezin om zou moeten worden gegaan (klachtonderdelen 2 en 3). Verweerder wordt in klachtonderdeel 4 verweten dat hij aan klagers heeft voorgesteld camera’s in en rond hun woning op te hangen ter weerlegging van de aantijgingen van kindermishandeling aan hun adres. Volgens klagers heeft verweerder zich met deze suggestie laten meevoeren door verdachtmakingen uit de omgeving. Voorts verwijten klagers verweerder dat hij tot drie keer toe geen openheid van zaken heeft willen geven over de inhoud van het door hem gevoerde gesprek met de burgemeester, ook niet in het gesprek op 26 juli 2012. Volgens klagers hebben zij recht op de waarheid (klachtonderdeel 5). Ten slotte wordt verweerder verweten dat hij heeft aangestuurd op het verbreken van de relatie tussen hem en klagers, terwijl hij had moeten aandringen op het herstellen van de relatie tussen hen (klachtonderdeel 6).

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Klachtonderdeel 1

5.1 Verweerder bestrijdt dat de burgemeester aan hem heeft gevraagd of klagers en hun kinderen patiënt van hem zijn. De burgemeester heeft op eigen initiatief contact met verweerder gezocht om met hem over klagers te spreken en de burgemeester wist dus kennelijk via andere kanalen dat klagers patiënt bij verweerder waren, aldus verweerder.

5.2. Het college stelt vast de lezingen van partijen op dit punt uiteenlopen. Op grond van het dossier kan evenmin worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is. Dit betekent dat dit verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klagers in beginsel niet gegrond kan worden bevonden. Het voorgaande berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klagers minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Klachtonderdelen 2 en 3

5.3. Het college ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.

5.4. Verweerder voert - kort gezegd - aan dat hij op goede gronden heeft ingestemd met een gesprek met de burgemeester. Verweerder was op de hoogte van de bestaande onrust rondom klaagster en haar gezin en in dat opzicht heeft hij het ontvangen en aanhoren van de burgemeester van belang geacht. Gezien de onrust die hij verwachtte als hij dat klagers zou berichten heeft hij hen niet op voorhand van het gesprek op de hoogte gebracht. In het gesprek heeft hij zich beroepen op zijn medisch beroepsgeheim. Verder voert verweerder aan dat hij na afloop van het gesprek heeft overwogen om klagers direct van het gesprek op de hoogte te brengen. Echter, het belang van klagers om volledig geïnformeerd te zijn woog voor verweerder op dat moment minder zwaar dan de onrust die deze informatie bij hen teweeg zou kunnen brengen. Deze belangenafweging heeft er in geresulteerd dat verweerder heeft besloten klagers pas bij een eerstvolgend huisartsenconsult van het gesprek op de hoogte te brengen. Aldus – steeds – verweerder.

5.5. De vraag of verweerder onjuist heeft gehandeld door klagers, en in het bijzonder klaagster, niet op voorhand op de hoogte stellen van het te voeren gesprek wordt ontkennend beantwoord. Het college is van oordeel dat het op zichzelf de voorkeur verdient dat een arts, in een geval als het onderhavige, aan een patiënt direct vertelt dat een derde zich heeft gemeld om over de patiënt te komen spreken. De arts heeft evenwel de vrijheid om daarin een belangenafweging te maken. Het college is van oordeel dat verweerder zijn beslissing om klagers niet op voorhand van het gesprek op de hoogte te stellen in redelijkheid heeft kunnen nemen. Verweerder heeft inzichtelijk gemaakt welke belangen hij heeft afgewogen en duidelijk gemaakt dat voor verweerder het zwaartepunt lag bij de zorg voor klaagster en haar gezin. De voorgeschiedenis van klaagster en de geluiden die verweerder inmiddels hadden bereikt over het welzijn van klaagster, waren voor verweerder voldoende aanleiding om het gesprek met de burgemeester en de veiligheidsadviseur aan te gaan en aan te horen wat zij te zeggen hadden. Dat klagers dit anders zien is voorstelbaar maar betekent niet dat verweerder daarmee onjuist heeft gehandeld.

5.6. Het college acht de keuze van verweerder om klagers niet direct na afloop van het gesprek te informeren eveneens verdedigbaar. Uit de gemotiveerde stellingen van verweerder leidt het college af dat verweerder ook daar het belang van klagers om precies te weten wat er om hen heen speelt heeft afgewogen tegen hun belang om in relatieve rust en zonder onnodige spanning te leven. In die belangenafweging was de zorg voor klaagster en haar gezin leidend en het college acht dat terecht. Het college merkt wel op dat verweerder zich te afwachtend heeft opgesteld door te besluiten pas informatie met klagers te delen op het moment dat zij zich zouden melden voor een medisch consult. Niet valt in te zien waarom verweerder de informatie niet eerder had kunnen verschaffen en waarom hij dit liet afhangen van een contact in het kader van een toekomstig medisch consult. Van verweerder had een actievere houding mogen worden verwacht, alleen al omdat daarmee had kunnen worden voorkomen dat klagers via derden van het gesprek op de hoogte zouden geraken en zich daardoor buitenspel gezet zouden hebben gevoeld, hetgeen ook is gebeurd. Dit handelen is echter niet dusdanig verwijtbaar dat verweerder daarvan in tuchtrechtelijke zin een verwijt van kan worden gemaakt. De conclusie van het voorgaande is dat de klachtonderdelen 2 en 3 niet gegrond zijn.

Klachtonderdeel 4

5.7. Klagers worden niet gevolgd in hun stelling dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door te opperen dat klagers camera’s in en rond hun woning zouden moeten ophangen ter voorkoming van verdere geruchten over kindermishandeling. Aannemelijk is dat verweerder dit met een goede intentie heeft gedaan maar dat dit bij klagers op een verkeerde manier is overgekomen. Het gevolg is dat verweerder met het maken van deze opmerking in tuchtrechtelijke zin niet verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel slaagt niet.

Klachtonderdeel 5

5.8. Volgens klagers heeft verweerder nimmer openheid willen geven over wat hij met de burgemeester heeft besproken. Verweerder heeft deze stelling betwist. Ter onderbouwing van zijn verweer verwijst hij naar de diverse gesprekken die hij daarover nadien met klagers heeft gevoerd en naar zijn brief van 19 oktober 2012 (zie 2.9).

Uit deze onderbouwing blijkt dat verweerder voldoende pogingen heeft ondernomen om binnen zijn mogelijkheden met klagers het doel en de inhoud van het met de burgemeester gevoerde gesprek te delen. Voor zover klagers ook bedoelen te stellen dat de door verweerder wel verstrekte informatie niet voldoet, worden zij in die stelling niet gevolgd. In het dossier zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden waaruit blijkt dat verweerder voor klagers relevante delen van het gesprek bewust niet met klagers heeft gedeeld. Dit klachtonderdeel wordt afgewezen.

Klachtonderdeel 6

5.9. Verweerder bestrijdt dat hij doelbewust heeft aangestuurd op het verbreken van de bestaande arts-patiëntrelatie tussen hem en klagers. Dit verweer slaagt. Het college acht het voorstelbaar en juist dat in het geval dat een arts en zijn patiënt recht tegenover elkaar komen te staan de arts de vraag opwerpt of er voldoende vertrouwen bestaat om de arts-patiënt relatie voort te zetten. Uit de brief van 19 oktober 2012 blijkt ook dat verweerder de tussen hem en klagers gerezen problematiek bespreekbaar heeft willen maken. Voor de juistheid van de stelling dat verweerder te snel heeft aangestuurd op het verbreken van de relatie vindt het college geen aanknopingspunten in het dossier. Ook dit klachtonderdeel slaagt derhalve niet.

Conclusie

5.10. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af en bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 19 november 2013 door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

J. van Asma, L.M. Gualthérie van Weezel, dr. W.F.R.M. Koch, leden-arts,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. C.G.J. Pluijgers als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 14 januari 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. mr. E.A. Messer, voorzitter

w.g. mr. C.G.J. Pluijgers, secretaris