ECLI:NL:TGZRAMS:2014:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 20128/286Vp

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2014:18
Datum uitspraak: 04-03-2014
Datum publicatie: 04-03-2014
Zaaknummer(s): 20128/286Vp
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klager is de werkgever van verweerder. Klager verwijt de verpleegkundige, die als sociaal psychiatrisch verpleegkundige werkzaam was bij klager, dat hij seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond bij zijn cliënten. Schorsing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 augustus 2013 binnengekomen klacht van:

A,

B,

beiden gevestigd te C,

k l a a g s t e r s,

gemachtigde mr. J.A. Heeren, advocaat te Haarlem

tegen

D,

verpleegkundige,

wonende te E,

destijds werkzaam te F,

v e r w e e r d e r .

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- de brief van (de gemachtigde van) klaagsters, binnengekomen op 25 september 2013;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- de brief van verweerder, binnengekomen op 15 oktober 2013;

- het proces-verbaal van het op 13 november 2013 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klaagsters werden vertegenwoordigd door drs. G, geneesheer-directeur A en H, psychiater, I en bijgestaan door mr. Heeren voornoemd. Hij heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnotitie die aan het college en de wederpartij is overgelegd. Verweerder was vergezeld van zijn echtgenote.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

1. Verweerder is op 1 maart 2002 bij B, klaagster sub b in deze procedure, in dienst getreden. Verweerder was als sociaal psychiatrisch verpleegkundige verbonden aan het team verslavingszorg F. Hij alleen was verantwoordelijk voor de ambulante verslavingszorg van klaagster sub 2 op het eiland J en kwam voor patiëntenbesprekingen en teamvergaderingen naar F.

2. Sedert 2004 was mevrouw K (hierna: patiënte) in behandeling bij verweerder wegens alcoholafhankelijkheid. In de loop der jaren is een vertrouwensband tussen patiënte en haar echtgenoot enerzijds en verweerder anderzijds ontstaan.

3. Tussen genoemde patiënte en verweerder heeft in de periode april 2009- oktober 2009 een intieme relatie bestaan, waarbij geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden alsmede intieme contacten, bijvoorbeeld in de vorm van zoenen en strelen. De relatie is op initiatief van patiënte beëindigd.

4. De arbeidsovereenkomst tussen klaagster sub b en verweerder is door de kantonrechter, Rechtbank L, ontbonden per 1 december 2012 wegens een dringende reden, die -kort gezegd- gelegen is in de hiervoor onder 3 feiten en omstandigheden.

3. Het standpunt van klaagsters en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder zich grensoverschrijdend heeft gedragen jegens een patiënte die aan zijn zorg was toevertrouwd, nu hij gedurende meerdere maanden seksuele contacten heeft gehad met deze patiënte.

Klaagster sub 2 is hiermee bekend geworden door de melding van de nieuwe hulpverlener van patiënte bij M in september 2012. Naar aanleiding daarvan heeft een gesprek met verweerder plaatsgevonden en is verweerder -voorafgaand aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals hiervoor onder 2.4. vermeld- op non-actief gesteld. Klaagsters wijzen er voorts op dat verweerder het laakbare van zijn gedrag niet onder ogen ziet.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft erkend dat zijn gedrag grensoverschrijdend is geweest. Ter zitting heeft hij aangegeven geen adequate verklaring voor dit gedrag te hebben.

Verweerder heeft gesteld dat patiënte hem heeft verleid.

Voorts is verweerder van mening dat klaagster sub 2 zijn privacy ernstig heeft geschonden door in het team waarvan hij deel uitmaakte details over de hem verweten gedragingen bekend te maken. Verweerder maakte verder deel uit van het team F, maar hij opereerde in zijn positie op J solistisch. Hij is ontslagen en zit nu al meer dan een jaar zonder werk; het gebeurde houdt hem dagelijks bezig. Tenslotte heeft verweerder erop gewezen dat hij in het hele jaar 2009 erg moe was en dat kort nadien kanker bij hem is geconstateerd.

Voor zover nodig wordt op zijn stellingen hieronder nader ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1. De klacht is gegrond. Verweerder heeft erkend dat in de contacten met patiënte sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend contact, zoals geslachtsgemeenschap, zoenen en strelen. Dat dit niet is toegestaan is (onder meer) verwoord in art 2.12 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden (2007) alsmede in punt 13 van de paragraaf “Verhouding tot de cliënt” van de Beroepscode voor Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen (2002). Verweerder heeft derhalve gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënte had behoren te betrachten.

5.2 Tussen verweerder en patiënte hebben over een periode van meerdere maanden seksuele contacten plaatsgevonden, waarbij ook sprake is geweest van geslachtsgemeenschap. Dat patiënte verweerder zou hebben verleid -hetgeen in deze procedure onvoldoende is komen vast te staan- kan daaraan niet afdoen, nu zij als zorgvraagster in een afhankelijke positie ten opzichte van verweerder verkeerde.

Verweerder heeft het vertrouwen dat in hem als zorgverlener werd gesteld ernstig misbruikt. Het grensoverschrijdend gedrag wordt hem zwaar aangerekend, met name nu het ging om een kwetsbare patiënte met psychische klachten die aan zijn zorg was toevertrouwd. Daarbij komt dat het gebeurde gedurende een lange periode een grote impact heeft gehad op patiënte, zoals is gebleken uit hetgeen klaagsters ter zake hebben aangevoerd. Ook verwijtbaar acht het college dat verweerder niet zelf tot het inzicht is gekomen dat hij grenzen had overschreden en bij klaagster sub 2 nooit zelf melding heeft gemaakt van het hem verweten gedrag.

5.3 Wat betreft de op te leggen maatregel neemt het college enerzijds in aanmerking hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen.

Anderzijds acht het college ten aanzien van verweerder de volgende feiten en omstandigheden van belang. Verweerder heeft ter zitting duidelijk blijk gegeven van inzicht in het hem verweten gedrag en zelfreflectie getoond. Hij heeft een verklaring gegeven voor het feit dat hij het hem verweten gedrag destijds in een gesprek met zijn werkgeefster niet heeft kunnen erkennen. Ook heeft hij -onbestreden- aangevoerd dat klaagster sub 2 zijn privacy ernstig heeft geschonden door details van de hem verweten gedragingen in het team bekend te maken. Voorts is gebleken dat verweerder bij het verrichten van zijn werkzaamheden in een solitaire positie verkeerde, waardoor hij weinig gelegenheid tot reflectie had.

Verweerder heeft er voorts op gewezen dat de zaak grote gevolgen heeft gehad voor zijn persoonlijk en beroepsleven; hij is ontslagen en heeft al meer dan een jaar geen werk meer.

Gezien het voorgaande acht het college een vergaande maatregel gerechtvaardigd.

Verweerder heeft gesteld zijn inschrijving in het BIG register niet te willen verlengen. Gebleken is evenwel dat verweerder ten tijde van de behandeling van de klacht nog in het BIG-register is ingeschreven, doch nadien is uitgeschreven. Nu na te melden maatregel zijn inschrijving in het BIG-register betreft wordt beslist als hieronder vermeld.

Het college acht de oplegging van na te melden maatregel passend.

6. De beslissing.

- Het Regionaal Tuchtcollege:

bepaalt dat de inschrijving van verweerder in het register ex artikel 3 Wet BIG voor de duur van zes maanden wordt geschorst;

- bepaalt – voor zover blijkt dat verweerder niet is ingeschreven- dat deze schorsing ingaat op het moment dat hij weer in het register ex artikel 3 Wet BIG als verpleegkundige zou worden ingeschreven.

Aldus gewezen op 7 januari 2014 door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

drs. C.T.J. de Koning, drs. J.F. Hensbergen, en drs. P. Arnold, leden-verpleegkundigen,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. P. Tanja als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 4 maart 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. E.A. Messer, voorzitter

w.g. P. Tanja, secretaris