ECLI:NL:TGZRAMS:2014:16 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/039GZP
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2014:16 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-03-2014 |
Datum publicatie: | 04-03-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013/039GZP |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de Gz-psycholoog dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door tijdens de behandeling ongewenst seksueel contact te zoeken en daarover geheimhouding te vragen. Schorsing |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 januari 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
gemachtigde mr. M.A.J. Kubatsch, advocaat te Utrecht,
tegen
C,
gezondheidszorgpsycholoog,
wonende te D,
werkzaam te B en E,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullend klaagschrift met de bijlage;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brieven van klaagster van 23 maart, 26 april, 6 mei, 17 mei en 3 juni 2013, deels met bijlagen;
- de brieven van mr. Kubatsch van 23 oktober, 31 oktober en 6 november 2013;
- de brieven van mr. Starmans van 26 maart, 4 september, 11 oktober en 5 november 2013, deels met bijlagen;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van de op 12 november 2013 gehouden terechtzitting;
- de brief van mr. Starmans, met bijlage van 24 december 2013.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 12 november 2013 behandeld. Partijen waren daarbij aanwezig met hun gemachtigden. Voorts zijn als getuigen gehoord: F, orthopedagoog en haptotherapeut, wonende te D, G, kinderpsychologe, wonende te E,
H , psychotherapeut, wonende te I en J, de echtgenoot van klaagster.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de gemachtigde van klaagster heeft het college besloten het onderzoek ter zitting te schorsen ten einde op een nader te bepalen zitting de niet verschenen getuigen te horen.
De behandeling van de klacht is voortgezet ter zitting van 7 januari 2014. Partijen waren daarbij aanwezig met hun gemachtigden. Voorts zijn als getuigen gehoord K en L, beide werkzaam bij T en wonende te I, en M, tandarts en gezondheidszorgpsycholoog,
wonende te B.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster is op 9 januari 2009 met haar auto betrokken geweest bij een ongeval. Kort na de aanrijding kreeg zij last van diverse lichamelijke klachten en tevens had zij last van snel optredende vermoeidheid en concentratieproblemen. Door haar huisarts is klaagster verwezen naar het N te B. Verweerder is als zelfstandig gezondheidszorgpsycholoog werkzaam geweest in het N en daarnaast maakte en maakt hij gebruik van een praktijkruimte te E. Hij is gespecialiseerd in de behandeling met Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR).
2.2 Klaagster is vanaf 26 maart 2009 in behandeling geweest bij verweerder. Zij is gedurende enige tijd door verweerder behandeld met EMDR. Verweerder heeft voor de behandelingen gedurende de periode van 26 maart 2009 tot 12 mei 2010 in totaal 22 declaraties aan klaagster verstrekt waarop steeds is vermeld: “Declaratie voor eerstelijns psychologische zorg (o.a. EMDR)” .
2.3 In het najaar van 2010 heeft verweerder in zijn praktijk te E enige keren contact gehad met klaagster in het kader van haptonomische oefeningen. Verweerder volgde vanaf 2008 een haptotherapie-opleiding en hij had in het kader van zijn praktijktraining behoefte aan personen die zich daarvoor beschikbaar wilden stellen. Klaagster heeft zich, na een daartoe strekkend verzoek van verweerder, beschikbaar gesteld voor deelname aan haptonomische oefeningen.
2.4 Eind 2010 is de behandeling van klaagster door verweerder beëindigd. Daarna heeft klaagster nog wel enige keren contact gehad met verweerder onder meer over de afwikkeling van de letselschadekwestie als gevolg van het klaagster overkomen ongeval. Verweerder heeft in dat kader bij brief van 15 april 2011 informatie verstrekt aan de verzekeringsmaatschappij en de toenmalige praktijkgenoot van verweerder, M, heeft als deskundige in juli 2012 aanvullende informatie verstrekt aan de advocaat van klaagster.
2.5 In mei 2011 heeft klaagster een mailbericht verzonden aan O, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“In 2009 ben ik aangereden met een whiplash tot gevolg. In behandeling gekomen bij een fysiotherapeut (nog steeds) en een gzpsycholoog. (…) De psycholoog heeft mij behandeld met emdr. (…) Eind vorig jaar heeft hij twee keer seks met mij gehad. Dat heeft mij enorm overvallen.”
Naar aanleiding van de reactie op dat bericht van de zijde van O heeft klaagster kort daarna onder meer als volgt geantwoord:
“De seks kwam onverwacht, het was niet eerder gebeurd en ook geen sprake van geweest. Ik vond het niet erg, wat ik wel erg vond is dat hij daarna me opeens heel anders benaderde, hij heeft daarna opeens de deur dichtgedaan.”
2.6 Verder hebben klaagster en verweerder - met tussenpozen - nog diverse mailberichten aan elkaar gezonden. In een mailbericht van 22 mei 2011 heeft klaagster - onder meer - het volgende geschreven:
“Ik heb je smsje wel gelezen P, met je vraag wanneer contact, en ik wil het niet negeren want ik weet uit eigen ervaring hoe dodelijk het is om genegeerd te worden. (…) Maar je moet weten dat je mij in grote problemen hebt gebracht P. En jezelf ook. Ik ben mentaal echt helemaal nergens meer, ik slaap niet en ik voel me zo krankzinnig loyaal naar jou toe dat ik me afvraag of dit eigenlijk nog wel gezond is. Deze week moet ik een afspraak maken met de schadeletselman en ik zie er zo ontzettend tegenop, ben er zo bang voor en ben ook zo bang voor jou geworden. Wat heb je met mij voor gehad. Wat heb je met me gedaan. Wat zal je me nog meer kunnen aandoen als dit niet loopt zoals jij wilt. Wat is er met me gebeurd in die tijd dat ik bij jou in behandeling ben geweest. Dit komt niet meer allemaal van het ongeluk. Hier is zoveel meer aan de hand. (…) Ik moet nu echt mezelf gaan terugvinden P. Er is niets van mij over. En ik kan je niet ontmoeten hoe graag ik het ook wil, zo graag wil ik jouw verhaal horen om je te begrijpen en te kunnen navolgen hoe je naar mij hebt gekeken en met welke intenties je in onze relatie hebt gestaan. En ik hoop dat er ooit een keer een moment komt dat we dit samen in alle openheid schoon kunnen krijgen.”
Verweerder heeft daarop diezelfde dag als volgt gereageerd:
“Dank voor je reactie, hoe pijnlijk dit ook voor mij is. Het voelt voor mij nu alsof we samen door het ijs zijn gezakt, maar elkaar niet meer kunnen vasthouden om er weer uit te komen. Ik waardeer je loyaliteit en integriteit Q naar mij toe, en ik kan je daar alleen maar voor bedanken. Dat ik me meer van je ben gaan afsluiten, staat niet op zichzelf. Een crisis in mijn privésituatie ligt daar mede aan ten grondslag. (…) En met jou hoop ik dat we het ooit weer schoon kunnen krijgen.”
Verder heeft klaagster op 6 november 2012 het volgende aan verweerder gemaild:
“wil nu wel met de coach die jij hebt aangeraden praten, wie was het ook alweer en weet zij iets van wat is gebeurd, kan ik haar in vertrouwen nemen?”
Verweerder heeft daarop als volgt gereageerd op 7 november 2012:
“Ik denk dat bij nader inzien zij niet de geschikte persoon is, ten minste als je haar in vertrouwen wilt nemen. Zij weet niets van E (want daar doel je op?) en dat lijkt me ook niet handig. Daar ken ik haar te goed voor en we hebben ook een vriendschappelijke omgang met elkaar. Ik denk dat het beter is om iemand te hebben die mij niet kent, waardoor jij je niet belemmerd hoeft te voelen. Al ga ik er wel vanuit dat je ook dan discretie betracht.”
2.7 In november 2012 heeft klaagster tegen haar huisarts, een haptotherapeute en haar echtgenoot verteld dat zij in het najaar van 2010 twee keer door verweerder is verkracht in zijn praktijk te E.
2.8 Op grond van artikel 126nf/126uf van het Wetboek van Strafvordering is door de officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland in augustus 2013 verzocht aan het college om verstrekking van gevoelige gegevens, te weten de door klaagster neergelegde klacht en de vastlegging daarvan. Deze gegevens heeft het college beschikbaar gesteld aan de recherche te R.
2.9 De getuige M heeft ter zitting onder meer het volgende verklaard:
“Ik was geschrokken over de email van een collega over grensoverschrijdend gedrag. Ik heb verweerder op de hoogte gebracht. Hij wist daar niets van en ontkende dat. Van deze collega heb ik begrepen dat dit speelde. Ik was erg geschrokken. Mijn huisarts wist het ook. Er waren meer mensen ingelicht voordat ik het zelf hoorde. Mijn praktijk heeft een behoorlijke status. Verweerder zei dat het valse beschuldigingen waren. Ik heb hem toen op zijn woord geloofd. Ook omdat klaagster mij zo vaak en dwingend had gemaild en gebeld. Later heeft verweerder verteld over de haptonomie behandelingen. Ik schok daar van. Hij had daar nooit eerder over verteld. Hij was bang dat ik dat niets zou vinden. Ik heb daarover niet doorgevraagd. Als een vriend dit soort dingen vertelt, ga ik niet doorvragen over de aanrakingen. Verweerder vertelde dat klaagster op een tafel lag met een slipje aan en dat verder niets is gebeurd. Ik was er toen nog van overtuigd dat dat zo was. Verweerder schaamde zich dat hij deze behandeling met klaagster was gestart. (…)
Verweerder is in juli 2013 bij mij in therapie gegaan omdat hij valselijk leek te zijn beschuldigd. In de therapie bleek ook niet dat er iets meer was gebeurd. Vlak na de behandeling heeft verweerder mij echter verteld dat er meer is gebeurd dan hij oorspronkelijk had verteld. Dat hij ongepast had gehandeld jegens klaagster en over grenzen heen was gegaan. Hij schaamde zich heel erg. Het was duidelijk grensoverschrijdend. Ik weet niet wat er is gebeurd. (…)
Ik weet niet precies meer wat verweerder heeft gezegd. Ik vond het erg gênant wat er was gebeurd. Ik wilde het niet weten, maar het was evident grensoverschrijdend. (…) De grensoverschrijding was vanuit mijn invalshoek als psycholoog. Daarbij is de enige weging dat je een patiënt niet mag aanraken. Uit de woorden van verweerder begreep ik dat er duidelijk meer was gebeurd dan aanrakingen die vanuit de haptonomie toegestaan zijn. “
3. De klacht en het standpunt van klaagster
Klaagster heeft aangevoerd dat zij van maart 2009 tot december 2010 is behandeld door verweerder met EMDR, gesprektherapie, lichaamswerk en haptotherapie. Vanaf mei 2010 zijn de behandelingen niet gefactureerd, maar klaagster stelt ze wel contant betaald te hebben aan verweerder. Gedurende de behandeling is zij aangemoedigd de banden met familie, echtgenoot en sociale contacten op te zeggen. In toenemende mate is zij hierdoor afhankelijk geworden van het contact met verweerder. Hier heeft verweerder misbruik van gemaakt. Zijn behandeling is (seksueel) grensoverschrijdend geworden. Verweerder heeft herhaaldelijk voorgesteld klaagster aan huis te behandelen. Eind 2010 is de behandeling na de verkrachtingen abrupt afgebroken, zonder verwijzing. Klaagster stelt dat zij toen zozeer vervlochten was met verweerder dat zij heeft afgezien van aangifte en geheimhouding over de gang van zaken heeft beloofd. Verder heeft klaagster nog opgemerkt dat zij na het melden van het grensoverschrijdende gedrag van verweerder aan anderen, samen met haar echtgenoot is verwezen naar een psychologe in verband met klachten na seksueel misbruik in de behandelrelatie.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. de verkeerde diagnose heeft gesteld;
2. klaagster onjuist heeft behandeld, waardoor een afhankelijkheid is gecreëerd;
3. niet volledig is geweest in de verslaglegging van de behandeling;
4. niet voor alle behandelingen nota’s heeft verstrekt;
5. (seksueel) grensoverschrijdend heeft gehandeld waarbij klaagster twee keer is heeft verkracht;
6. klaagster niet heeft willen verwijzen naar een andere behandelaar;
7. geen rapportages beschikbaar heeft gesteld aan klaagster.
Door deze handelwijze van verweerder zijn volgens klaagster haar klachten verergerd, is de druk op haar gezin en familie onevenredig groot geworden en is er grote vertraging ontstaan in de afhandeling van de letselschadezaak.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij heeft aangevoerd dat vanaf 26 maart 2009 gedurende een periode van ongeveer drie maanden sprake is geweest van behandeling van klaagster in het kader van EMDR. Gaandeweg bleek dat klaagster behoefte had aan verdere persoonlijke ontwikkeling en ondersteuning. Klaagster is, daartoe geadviseerd door verweerder, in augustus of september 2009 een opleiding bij T gaan volgen. Op uitdrukkelijk verzoek van klaagster heeft verweerder vanaf september 2009 nog contact gehouden met haar, waarbij de nadruk is komen te liggen op reflectie in het kader van genoemde opleiding. Dit contact is volgens verweerder medio mei 2010 afgesloten. Daarna heeft verweerder nog enige contacten gehad met klaagster in zijn praktijk te E in het kader van zijn haptonomische oefeningen. Verweerder is inmiddels van mening dat hij met “neutrale” oefenpersonen had moeten werken en niet met een voormalig patiënte. Hij betreurt dat achteraf. Ten aanzien van de klachtonderdelen heeft verweerder aangevoerd dat:
1. hij geen diagnose heeft gesteld. Hij kon slechts concluderen dat van een PTSS ten gevolge van het ongeval geen sprake leek maar dat sprake leek te zijn van een depressieve stoornis. De situatie van klaagster was complex mede als gevolg van een negatief zelfbeeld en stress in verband met de verzekeringskwestie.
2. er geen sprake is geweest van een onjuiste behandeling en evenmin van het creëren van afhankelijkheid;
3. gedurende de EMDR sprake is geweest van een genoegzame verslaglegging;
4. hij zijn werkzaamheden tot en met mei 2010 heeft gefactureerd en dat er daarna geen sprake meer was van declarabele werkzaamheden. Er is geen sprake geweest van betalingen aan verweerder zonder dat daaraan een factuur ten grondslag heeft gelegen;
5. van grensoverschrijdend gedrag geen sprake is geweest. Er is wel sprake geweest van lichamelijk contact in het kader van de haptotherapie, maar dat bleef beperkt tot hetgeen in het kader daarvan verantwoord is. Van ongewenste aanrakingen is geen sprake geweest.
6. op geen enkel moment aan hem de behoefte tot verwijzing kenbaar is gemaakt door klaagster;
7. hij alle relevante stukken afdoende en volledig ter beschikking heeft gesteld.
5. De overwegingen van het college
5.1 De eerste twee klachtonderdelen hebben betrekking op de door verweerder gestelde diagnose en op de door hem gegeven behandeling aan klaagster. Deze klachtonderdelen hangen nauw samen en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Het college stelt vast dat uit het zeer summiere dossier van verweerder over de behandeling van klaagster niet blijkt van enig diagnostisch onderzoek gericht op een mogelijk toe te passen behandellijn. Uit de overgelegde gegevens kan niet afgeleid worden op basis van welke gegevens en overwegingen verweerder heeft gekozen voor de behandeling van klaagster met EMDR vanaf maart 2009. Ten aanzien van het kennelijk vanaf juni 2009 aangevangen “onderhoudscontact” zijn in het medisch dossier helemaal geen gegevens genoteerd en kan dan ook niet controleerbaar vastgesteld worden op grond van welke overwegingen verweerder daartoe heeft besloten. Uit hetgeen verweerder hierover in de loop van deze procedure heeft verklaard blijkt dat hij kennelijk vond dat een psychologische behandeling van klaagster niet langer nodig was, maar hij heeft vanaf dat moment wel behandelingen gegeven die hij heeft gedeclareerd als “eerstelijns psychologische zorg (o.a. EMDR)”. Verder ontbreekt in de beschikbare gegevens een duidelijke werkhypothese van verweerder en een evaluatie daarvan na een aantal behandelingen. Ten slotte heeft het college geconstateerd dat verweerder geen behandelplan heeft opgesteld voor de behandeling van klaagster en ook geen behandelingsovereenkomst met haar heeft gesloten. Met enige verwondering heeft het college kennisgenomen van het standpunt van verweerder inhoudende dat in 2009 het opstellen van een behandelplan nog niet gebruikelijk was binnen zijn beroepsgroep. Dit standpunt is simpelweg onjuist. Toentertijd was het binnen de beroepsgroep van gezondheidszorgpsychologen algemeen gebruikelijk dat na een of meer oriënterende gesprekken een behandelplan en een behandelingsovereenkomst opgesteld werd.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat verweerder niet professioneel en onzorgvuldig heeft gehandeld bij de aanvang en de voortzetting van de behandeling van klaagster. Er was immers geen duidelijke diagnose op basis waarvan tot een behandeling met EMDR is besloten en evenmin was er een voldoende grondslag voor de vervolgbehandeling vanaf juni 2009. Verder blijkt uit het medisch dossier dat verweerder onvoldoende de regie heeft gehad of genomen in de behandeling van klaagster. Hij heeft kennelijk gekozen voor een laagdrempelig contact met klaagster en daarmee heeft hij het risico genomen dat het contact met haar de benodigde professionele distantie zou kunnen verliezen. Dit alles leidt tot de conclusie dat de eerste twee klachtonderdelen gegrond verklaard moeten worden. Daarbij tekent het college nog aan dat niet vastgesteld kan worden dat verweerder bewust afhankelijkheid van klaagster ten opzichte van hem heeft gecreëerd.
5.2 Het klachtonderdeel met betrekking tot de verslaglegging van verweerder is ook gegrond. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de verslaglegging van verweerder vanaf maart 2009 tot juni 2009 uiterst summier en lacuneus. Er is slechts sprake van ongeveer tien handgeschreven bladzijden met aantekeningen van de gevoerde gesprekken, waarin niet een diagnose of werkhypothese is vermeld en evenmin met klaagster gemaakte afspraken zijn genoteerd. Deze verslaglegging voldoet geenszins aan het in de Beroepscode voor gezondheidzorgpsychologen (hierna: Beroepscode) neergelegde criterium dat op een zodanige wijze aantekening moet worden gehouden van de professionele activiteiten dat de gezondheidszorgpsycholoog in staat is van zijn handelwijze verantwoording af te leggen. Voorts heeft verweerder erkend dat hij ten aanzien van de contacten met klaagster vanaf juni 2009 op geen enkele wijze verslag heeft gedaan. Ten slotte heeft verweerder na de beëindiging van de behandeling van klaagster geen verslag daarvan gedaan aan de huisarts van klaagster. Hij heeft alleen bij brief van 15 april 2011, in antwoord op vragen van de verzekeringsmaatschappij, informatie verstrekt over de behandeling van klaagster.
5.3 Verweerder heeft de stelling van klaagster, dat zij na mei 2010 geen declaraties meer heeft gekregen voor de behandelingen van verweerder en dat zij die toen contant moest betalen, stellig ontkend. Dit klachtonderdeel kan niet gegrond verklaard worden, nu niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen verweerder tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat het verweerder verweten ongepaste gedrag ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dat is hier niet het geval en het verwijt van klaagster kan op dit onderdeel niet gegrond worden bevonden.
5.4 Met betrekking tot de beoordeling van het gestelde (seksueel) grensoverschrijdende gedrag van verweerder in het najaar van 2010, stelt het college voorop dat hieromtrent in de Beroepscode onder meer het volgende is vermeld:
“III.2.3.5 De psycholoog vermengt professionele en niet-professionele rollen niet zodanig met elkaar dat hij niet meer in staat kan worden geacht een professionele afstand tot de betrokkene(n) te bewaren of dat de belangen van de betrokkene(n) worden geschaad.
III.2.3.6 De psycholoog onthoudt zich van seksuele toenadering ten opzichte van zijn cliënt en gaat niet in op dergelijke toenaderingen van diens kant. Hij onthoudt zich van gedragingen die seksueel getint zijn of in het algemeen als zodanig kunnen worden opgevat.
III.2.3.7 De psycholoog gaat met zijn cliënt geen seksuele relatie aan tijdens de professionele relatie, of direct aansluitend daaraan. Ook nadien is hij daarin terughoudend. Hetzelfde geldt voor de relaties met andere betrokkenen, waarbij sprake is van een aanzienlijk machtsverschil of grote afhankelijkheid, zoals studenten of supervisanten.
III.2.3.8 Bij het aangaan van een persoonlijke relatie na het beëindigen van de professionele relatie, vergewist de psycholoog zich ervan dat de voorgaande professionele relatie geen onevenredige betekenis
meer heeft. Als het hierbij gaat om een seksuele relatie is de psycholoog er verantwoordelijk voor dat hij desgevraagd kan aantonen dat hij bij het aangaan van deze relatie alle zorgvuldigheid in acht genomen heeft, die van hem als professioneel psycholoog verwacht mag worden.”
Voor zover verweerder heeft beoogd aan te voeren dat het hem verweten grensoverschrijdende gedrag heeft plaatsgevonden na de beëindiging van de behandelrelatie met klaagster, merkt het college allereerst op dat niet is gebleken van een formele afronding van de behandeling in of omstreeks mei 2010. Verweerder heeft het eventuele einde van de behandeling in ieder geval niet duidelijk en controleerbaar gemarkeerd naar klaagster en anderen middels een afsluitende rapportage. Indien wel aangenomen moet worden dat de professionele relatie in mei 2010 is beëindigd, dan blijkt uit de beschikbare informatie geenszins dat sprake was van een situatie waarin de voorgaande professionele relatie geen onevenredige betekenis meer had, als bedoeld in artikel III.2.3.8 van de Beroepscode. Het verweerder verweten gedrag valt derhalve in ieder geval binnen zijn professionele en tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid.
Verweerder heeft erkend dat hij in het najaar van 2010 twee haptonomische oefeningen met klaagster heeft gedaan in zijn praktijk te E. Bij een haptonomische behandeling speelt de respectvolle en/of affectieve aanraking van de patiënt een belangrijke rol en daarbij kan ook sprake zijn van een behandeling waarbij de patiënt deels - met uitzondering van de onderkleding - ontkleed is. Klaagster heeft verklaard dat zij tijdens een deel van de haptonomische oefeningen met verweerder - deels - ontkleed was. Het college is van oordeel dat deze wijze van behandeling van een patiënt, met lichamelijke aanrakingen van een deels ontklede patiënt - hoezeer misschien gebruikelijk binnen de haptonomie - niet passend en professioneel is voor een gezondheidszorgpsycholoog. Aldus is reeds sprake van geweest van grensoverschrijdend gedrag van verweerder omdat hij zijn professionele rol van gezondheidszorgpsycholoog zodanig heeft vermengd met de niet-professionele rol van haptotherapeut in opleiding, dat hij daardoor niet meer in staat was een professionele afstand tot klaagster te bewaren en de belangen van klaagster heeft geschaad. Dit geldt temeer in dit geval nu verweerder de haptonomische oefeningen niet heeft verricht als officiële praktijkoefeningen met verslaglegging binnen zijn opleiding. In zoverre is derhalve reeds sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar grensoverschrijdend gedrag van verweerder.
Het college is verder na een uitgebreid onderzoek ter zitting, tot de slotsom gekomen dat als vaststaand moet worden aangenomen dat verweerder zich ook verdergaand grensoverschrijdend heeft gedragen jegens klaagster eind 2010. Daarbij is ten eerste van belang dat klaagster steeds stellig en eenduidig is geweest over hetgeen toen is gebeurd. In de hiervoor onder 2.5 weergegeven mailberichten van klaagster van mei 2011 aan de O heeft klaagster reeds melding gemaakt van het seksueel grensoverschrijdend gedrag van verweerder, maar zij heeft dit toen verder niet aan anderen kenbaar gemaakt. Verder blijkt uit de hiervoor onder 2.6 weergegeven mailwisseling van klaagster en verweerder in ieder geval dat er tussen hen beiden dingen zijn gebeurd eind 2010 waarover discretie zouden worden betracht. Nadat klaagster eind november 2012 haar echtgenoot en anderen had geïnformeerd over hetgeen volgens haar is gebeurd in de contacten met verweerder in het najaar van 2010 heeft verweerder over deze mededeling van klaagster kennelijk contact gehad met diverse personen, onder wie de ter zitting gehoorde getuigen K, L, H en M. De drie eerstgenoemde getuigen hebben ter zitting met een beroep op de vertrouwelijkheid van de met verweerder hierover gevoerde gesprekken geweigerd te spreken over hetgeen verweerder hen heeft verteld met betrekking tot de contacten met klaagster. Hieruit lijkt al te volgen dat de mededelingen van verweerder betrekking hebben gehad op gedragingen van verweerder die hem en/of zijn carrière zouden kunnen beschadigen. De getuige M heeft verklaard dat verweerder na een bij hem gevolgde behandeling heeft verteld dat hij ongepast had gehandeld jegens klaagster en daarbij over grenzen was gegaan. M heeft niet doorgevraagd wat er precies is gebeurd, dat vond hij gênant, maar uit hetgeen verweerder vertelde was voor hem duidelijk dat het grensoverschrijdend gedrag van verweerder evident was en dat er meer was gebeurd tussen verweerder en klaagster dan aanrakingen die binnen de haptonomie zijn toegestaan.
Op grond van deze duidelijke verklaring, mede bezien in het licht van de stellige en eenduidige verklaring van klaagster en de overige gegevens in onderling verband bezien, is het college van oordeel dat als vaststaand kan worden aangenomen dat in het najaar van 2010 sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag van verweerder jegens klaagster. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
5.5 Verweerder heeft de stelling van klaagster dat hij haar niet heeft willen verwijzen naar een andere behandelaar eveneens stellig ontkend. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen moet derhalve ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard worden.
5.6 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder geen rapportage beschikbaar heeft gesteld aan klaagster moet vastgesteld worden dat verweerder, zoals hiervoor onder 5.2 is overwogen naast de gemaakte summiere aantekeningen slechts één brief heeft opgesteld over de behandeling van klaagster, welke brief is gericht aan de verzekeringsmaatschappij. Deze brief heeft verweerder volledig en direct aan klaagster ter beschikking gesteld. Voor zover de klacht erop ziet dat verweerder deze informatie eerder had moeten verstrekken, heeft het college daarvoor geen aanknopingspunten kunnen vinden. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5.7 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten
5.8 Het college acht de gegrond verklaarde klachtonderdelen zeer ernstig. Ten eerste blijkt daaruit dat verweerder ten aanzien van de behandeling van klaagster en zijn verslaglegging daarvan niet heeft gehandeld conform de daarvoor binnen zijn beroepsgroep geldende uitgangspunten. Verder is het hiervoor besproken seksueel grensoverschrijdende gedrag van verweerder ernstig verwijtbaar. In het bijzonder wordt verweerder verweten dat hij zich er kennelijk niet van bewust is geweest dat het grensoverschrijdende gedrag - hoezeer misschien aanvankelijk positief door haar gewaardeerd - voor klaagster tot een ernstige terugval in haar psychische situatie zou kunnen leiden, zeker na de abrupte beëindiging van de contacten door verweerder eind 2010. Ten slotte heeft het college met enige verbazing geconstateerd dat verweerder ook na kennisneming van de verklaring van de getuige M heeft volhard in zijn ontkenning van enig seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens klaagster. Gelet op al deze omstandigheden acht het college een schorsing van verweerder voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, een passende maatregel.
5.9 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, gelegen in de risico’s van vermenging van professionele en niet of minder professionele rollen door een gezondheidszorgpsycholoog, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege:
Schorst de inschrijving van verweerder als gezondheidszorgpsycholoog in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, voor de duur van TWAALF MAANDEN, waarvan een gedeelte van ZES MAANDEN voorwaardelijk is en niet ten uitvoer zal kunnen worden gelegd, tenzij verweerder binnen een proeftijd van twee jaren na het onherroepelijk worden van deze beslissing zich opnieuw schuldig maakt aan soortgelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag;
Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften De Psycholoog en Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gewezen op 7 januari 2014 door:
mr. T.L. de Vries, voorzitter,
L.J.J.M. Geertjens, L. de Nobel en P. Citroen, leden-beroepsgenoten,
mr. A. Wilken, lid-jurist,
mr. S.S. van Gijn als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 4 maart 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. T.L. de Vries, voorzitter
w.g. S.S. van Gijn, secretaris