ECLI:NL:TGZRAMS:2014:13 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/378
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2014:13 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-02-2014 |
Datum publicatie: | 11-02-2014 |
Zaaknummer(s): | 2012/378 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de chirurg dat hij op onzorgvuldige wijze een darmoperatie hebben uitgevoerd waardoor een slagader is geraakt. Dit is niet op tijd opgemerkt waardoor klager verschillende malen moest worden geopereerd. Voorts verwijt klager dat er onzorgvuldig is gehandeld door onder andere niet te vertellen wat er tijdens de operatie is misgegaan en voorafgaand aan de operatie niet duidelijk te maken door wie hij geopereerd zou worden. Ongegrond, afwijzing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 8 oktober 2012 binnengekomen klacht van:
A,
B,
k l a g e r,
tegen
C,
chirurg,
wonende te D,
destijds werkzaam te E,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. M.J.J. de Ridder, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief van klager binnengekomen op 19 maart 2013.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 17 december 2013 op de voet van artikel 57 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) gezamenlijk behandeld met de klachtzaak tegen dr. G, geregistreerd onder nummer 12/379. Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door zijn echtgenote en verweerder door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager is in oktober 2008 door zijn huisarts verwezen naar het F in verband met progressieve buikpijnklachten in de onderbuik. Bij onderzoek in het F is toen de diagnose diverticulitis gesteld. Vervolgens is klager in april 2009 enige dagen opgenomen geweest in het F in verband met een recidief diverticulitis.
2.2 Op 18 mei 2009 heeft klager voor een poliklinische controle het spreekuur van de chirurg dr. G (hierna:G) bezocht. Na bestudering van een toen gemaakte CT-scan is in juni 2009 besloten klager niet te opereren en om het verdere verloop af te wachten.
2.3 Op 23 september 2009 heeft klager wederom het spreekuur van G bezocht, omdat de klachten bleven bestaan. Afgesproken is toen dat G bij klager een laparoscopische sigmoïdresectie zou verrichten. Daarbij is klager blijkens het medisch dossier gewezen op mogelijke complicaties bij de te verrichten ingreep, zoals een naadlekkage.
2.4 Op 7 januari 2010 is klager opgenomen in het F voor het ondergaan van de ingreep. Op 8 januari 2010 heeft G samen met verweerder de operatie uitgevoerd bij klager. Onder begeleiding en directe supervisie van G heeft verweerder mee geopereerd.
2.5 Verweerder was vanaf 1 januari 2010 werkzaam als Chef de Clinique van de maatschap chirurgie. Voor die datum was hij vanaf 1 januari 2004 werkzaam in het F als chirurg in opleiding.
2.6 In de nacht van 8 op 9 januari 2010 is bij een laparoscopische her operatie een arteriële bloeding aangetroffen in het mesenterium van het colon van klager. Deze bloeding is door de dienstdoende chirurgen tot staan gebracht. Op 10 januari 2010 bleek wederom sprake te zijn van een bloeding waarvoor een laparotomie is verricht. Na het operatief verwijderen op 11 januari 2010 van tijdens de her operatie de dag ervoor achtergelaten gazen is klager op 14 januari 2010 wederom geopereerd in verband met een naadlekkage. Er is toen een colostoma bij klager aangelegd. Het postoperatieve verloop was gecompliceerd. Op 1 juni 2010 heeft G klager geopereerd voor het opheffen van het stoma.
2.7 G heeft na 8 januari 2010 enkele gesprekken gevoerd met klager en diens echtgenote over het gecompliceerde beloop van de ingreep.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. de ingreep op 8 januari 2010 niet naar behoren heeft uitgevoerd waardoor tijdens de ingreep een bloeding is ontstaan welke hij bij controle niet heeft vastgesteld;
2. klager er nimmer over heeft geïnformeerd dat hij niet door G zou worden geopereerd.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Bij de beantwoording van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij heeft te betrachten ten opzichte van klager - en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld - stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.
5.2 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel stelt het college voorop dat gelet op het klachtenpatroon van klager terecht is geadviseerd tot een laparoscopische sigmoïdresectie. Deze ingreep is op 8 januari 2010 door verweerder en G, blijkens het operatieverslag en de overige beschikbare gegevens, op een juiste en verantwoorde wijze - lege artis - uitgevoerd. Er is daarbij onder meer zorgvuldig beoordeeld of de naad luchtdicht was. Verweerder was na afronding van zijn opleiding tot chirurg competent om met begeleiding en supervisie van G deze operatie mede te verrichten. Hij was op dat moment ervaren in het verrichten van laparoscopische ingrepen, maar specifiek ten aanzien van laparoscopische darmoperaties was verweerder minder ervaren. Daarom is de operatie terecht onder begeleiding en supervisie van G, als ervaren chirurg, verricht. Het feit dat na de operatie is vastgesteld dat sprake was van een arteriële bloeding kan niet tot een ander oordeel leiden. Een bloeding als bij klager is ontstaan is een niet vermijdbare - en tevens niet verwijtbare - complicatie, die bij dit soort operaties kan voorkomen. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ter voorlichting van klager merkt het college nog het volgende op. Klager is kennelijk van mening dat er een fout moet zijn gemaakt door verweerder en/of G waardoor de arteriële bloeding is ontstaan. Bij een laparoscopische sigmoïdresectie moeten altijd een of meer (slag)aders doorgesneden (gekliefd) worden. De dikke darm wordt namelijk door slagaders van bloed voorzien en hieraan parallel lopen aders die het bloed vanuit de darmen verder vervoeren. Tijdens de operatie wordt daarom gecontroleerd of er een bloeding is uit deze vaten. Echter, ook na een dergelijke controle en na beëindiging van de operatie, is er een alsnog kleine kans dat een bloeding uit deze vaten optreedt.
5.3 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft verweerder aangegeven dat hij samen met G klager kort voor de operatie heeft bezocht en dat G toen aan klager heeft verteld dat hij samen met verweerder de operatie zou uitvoeren. Klager zou toen instemmend gereageerd hebben. Klager stelt echter dat hij zich niets kan herinneren van zo’n gesprek. Het is gebruikelijk dat een chirurg voorafgaand aan een operatie nog een kort gesprek met de patiënt voert. Dit lijkt de lezing van verweerder en G te bevestigen.
Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is echter niet van doorslaggevend belang of G klager al dan niet heeft geïnformeerd over de deelname van verweerder aan de operatie. G heeft de operatie immers in ieder geval mede verricht. Verder was G bij de ingreep, als de ervaren chirurg en supervisor, leidend. Er is derhalve geen sprake geweest van een operatie die alleen door verweerder is verricht. Ook dit klachtonderdeel slaagt derhalve niet.
5.4 Ten slotte merkt het college nog op dat hij bij het bestuderen van het gehele dossier heeft moeten constateren dat de communicatie tussen het F enerzijds en klager en zijn familie anderzijds niet optimaal is verlopen. Op signalen van onvrede bij klager en zijn familie en op brieven van zijn advocaat is niet altijd tijdig, zorgvuldig en adequaat gereageerd. Dit heeft er kennelijk toe geleid dat klager zich niet serieus genomen voelt - zoals hij ter zitting heeft toegelicht - en heeft in ieder geval niet geleid tot een de-escalatie van de ontstane situatie.
5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 17 december 2013 door:
mr. T.L. de Vries, voorzitter,
jhr. W.F. van Tets, dr. A.J. Goverde en dr. W. Boogerd, leden-arts,
mr. A. Wilken, lid-jurist,
mr. A. Tingen, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 11 februari 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. T.L. de Vries, voorzitter
w.g. A. Tingen, secretaris