ECLI:NL:TGZRAMS:2014:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/015

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2014:12
Datum uitspraak: 28-01-2014
Datum publicatie: 28-01-2014
Zaaknummer(s): 2012/015
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de oogarts dat hij op onzorgvuldige wijze een ooglidcorrectie door middel van een wenkbrauwlift heeft uitgevoerd. Hierdoor zijn klaagsters wenkbrauwen asymmetrisch geworden. De oogarts heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd over de behandeling, de gevolgen ervan en mogelijke alternatieven. Ongegrond, afwijzing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 januari 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde C,

tegen

D,

oogarts,

wonende te E,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r .

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 14 november 2012 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 3 december 2013 behandeld. Klaagster was niet aanwezig. Namens haar was C, een dochter van klaagster, aanwezig. Verweerder was in persoon aanwezig.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is bekend met insuline-afhankelijke diabetes en een schildklieraandoening. In verband met de diabetes stond zij onder controle van de afdeling oogheelkunde van het F. Verweerder is als oogarts werkzaam bij het F en als zodanig betrokken bij de controle van klaagster.

2.2 Bij de controle op 14 juni 2010 maakte klaagster voor het eerst melding van trillende oogleden. Een half jaar later, op 25 januari 2011, gaf klaagster aan pijn te hebben aan haar oogbollen. Door de dienstdoende collega van verweerder werd geconstateerd dat de ogen rustig, maar ook wat droog waren. Verder vond zij dat de huid boven de bovenoogleden wat hing (dermatochalazis) en dat ook de wenkbrauwen wat hingen (brow ptosis). De collega wees klaagster daarop voor advies door naar verweerder.

2.3 Verweerder zag klaagster vervolgens op 1 februari 2011. Klaagster vertelde last te hebben van zware ogen en drukpijn. Bij onderzoek vond verweerder een iets opgetrokken rechter bovenooglid (ooglidretractie) en een relatief lage stand van het linker ooglid. Verder zag hij enige asymmetrie van de bovenoogleden en de wenkbrauwen. Desalniettemin vond verweerder behandeling niet raadzaam, mede in verband met mogelijk nog optredende wijzigingen in verband met de schildklieraandoening van klaagster. Verweerder heeft klaagster geadviseerd zes maanden af te wachten voor een nader besluit.

2.4 Op 17 maart 2011 meldde klaagster zich opnieuw bij verweerder. Opnieuw gaf zij aan last te hebben van hangende oogleden, wat problemen gaf bij het lezen. Klaagster was ongerust en vertelde dat haar ogen onplezierig aanvoelden bij het aanraken. Na onderzoek, waren de bevindingen van verweerder echter niet anders dan bij de vorige controle in februari. Verweerder heeft vervolgens wel met klaagster besproken welke behandeling een oplossing zou kunnen bieden. In het patiëntdossier heeft verweerder daarover het volgende, voor zover hier van belang, opgeschreven:

“?Hangende oogleden ? (…)

- geen sym. Dermatochalasis ODS (…)

L > R Browptosis m.n. (…) Uitleg (…) browplastiek L>R (…)

→?? Bl.pl. Ɵ”

Naar aanleiding van de klachten van klaagster, heeft verweerder vervolgens ingestemd met een behandeling van die klachten.

2.5 Op 1 juni 2011 heeft verweerder bij klaagster een wenkbrauwplastiek verricht. Bij controle één week later bij een collega van verweerder, werd genoteerd dat sprake was van een fraai resultaat. Bij controle op 3 augustus 2011 door verweerder gaf klaagster echter aan niet tevreden te zijn over de stand van de wenkbrauwen en de littekenvorming. Tevens liet zij aan verweerder weten dat zij in de veronderstelling was dat er via het ooglid geopereerd zou worden. Verweerder heeft klaagster in verband daarmee aangeraden eind september 2011 de medische fotograaf te bezoeken, voor het laten maken van controle foto’s. In verband met de ontevredenheid van klaagster heeft verweerder tevens een second opinion bij de afdeling dermatologie van het F geregeld.

2.6 Op 12 september 2011 heeft klaagster vervolgens de afdeling dermatologie bezocht. Bij brief van 13 september 2011 is verweerder daarvan verslag gedaan. Deze brief vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende “ Conclusie : incisielittekens boven de wenkbrauwlijn beiderzijds doorlopend naar lateraal, hoogteverschil in de wenkbrauwlijn, waarbij rechts hoger staat dan links na brow ptosis correctie.

(…)

Wij vragen uw expertise in consult in verband met de mogelijkheid tot vervagen van de littekens middels de Fraxel laser. Wij adviseren collega D de mogelijkheid in gedachten te houden om het hoogteverschil tussen beide wenkbrauwen op te laten heffen middels Botox injecties door een voldoende ter zake ervaren collega (dermatoloog dan wel plastisch chirurg)”

Klaagster is doorverweerder verwezen naar het G voor een opinie over de wenkbrauwlijn van klaagster en de eventuele correctie daarvan. Bij brief van 19 oktober 2011 is vanuit het G daarover aan de dermatoloog van klaagster bericht. Verweerder heeft een kopie van die brief ontvangen. Deze brief vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

Dermatologisch onderzoek : ter plaatse van de wenkbrauw beiderzijds en net hierboven een discrete licht atrofische cicatrix van 1-2mm breed . Huidtype: IV.

Anamnese : (…) Zij had niet verwacht een zichtbaar litteken over te houden aan deze behandeling en stoort zich er ontzettend aan. Ze wil heel graag behandeling van deze littekens en er is over laserbehandeling gesproken. (…)

Advies : (…) De littekens van patiënte zijn wat ons betreft te vers om te behandelen. (…) Het huidtype van patiënte is niet geschikt voor de fractionele CO2 laser. (…) Wij legden dit alles aan patiënte uit en adviseerden haar nog eens contact op te nemen met de uitvoerend chirurg voor andere correctieve oplossingen. Alhier volgt geen controle afspraak meer.”

2.7 Op 10 november 2011 was er een nieuw - en tevens laatste - contact tussen klaagster en verweerder. Op dat moment waren er geen nieuwe bevindingen of inzichten.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder aan klaagster onvoldoende uitleg heeft gegeven over de uit te voeren behandeling. Klaagster stelt dat als zij van de gevolgen van de ingreep, zoals de zichtbaarheid van littekens en asymmetrie van de wenkbrauwen, op de hoogte zou zijn geweest, zij van de behandeling zou hebben afgezien. Het doel van de operatie, namelijk de verwijdering van de plooi boven het ooglid, is niet gehaald. Klaagster stelt verder door de gevolgen van de behandeling depressief te zijn geraakt en dat zij thans haar gezicht niet meer aan derden durft te tonen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 In geschil is allereerst de vraag of verweerder klaagster voorafgaande aan de behandeling op 1 juni 2011, voldoende heeft voorgelicht over de behandelmethode die hij bij haar zou toepassen en de eventuele gevolgen daarvan. Klaagster stelt zich daarbij op het standpunt dat verweerder tijdens het consult op 17 maart 2011 met haar had besproken dat de hangende bovenoogleden zou worden gecorrigeerd door overtollige huid van haar bovenoogleden te verwijderen, maar dat verweerder daarna zonder instemming van en overleg met haar heeft besloten om de oogleden te corrigeren door middel van het verwijderen van reepjes huid boven haar wenkbrauwen. Toen haar op 1 juni 2011 bleek dat de correctie op een andere wijze zou worden uitgevoerd, gaf verweerder aan klaagster geen ruimte voor overleg daarover met een in de wachtkamer aanwezige vriendin van klaagster en heeft verweerder de correctie van haar wenkbrauwen doorgezet, stelt klaagster. Verweerder heeft als verweer aangevoerd dat de zwaarte van de oogleden bij klaagster met name werd veroorzaakt door de wenkbrauwpositie en dat hij aan klaagster had uitgelegd dat een wenkbrauwplastiek, waarbij reepjes huid ter plaatse en iets boven de wenkbrauw zouden worden verwijderd, de methode was om haar oogleden op te liften. Verder heeft verweerder aangevoerd dat hetgeen klaagster stelt over het op 1 juni 2011 voorafgaande aan de operatie met hem gevoerde gesprek en het daarbij door klaagster gestelde verzoek om met een vriendin te overleggen hem totaal onbekend is, dat de wenkbrauwlift chirurgisch correct is uitgevoerd en dat het doel daarvan was de druk op de ogen van klaagster te verlichten, maar dat met de operatie niet het verkrijgen van een perfecte symmetrie van de wenkbrauwen werd beoogd.

5.2 Het college overweegt dat uit de hiervoor onder 5.1 vermelde weergave van de standpunten van partijen blijkt, dat zij van mening verschillen over hetgeen op

17 maart 2011 is afgesproken over de bij klaagster te volgen behandelmethode en over datgene dat op 1 juni 2011 voorafgaande aan de operatie met klaagster is besproken. Ten aanzien van hetgeen op 17 maart 2011 is besproken, overweegt het college dat uit de door verweerder op 17 maart 2011 in het patiëntdossier van klaagster gemaakte aantekeningen blijkt, dat verweerder meldt op die datum aan klaagster onder meer een ‘browplastiek’ te hebben uitgelegd (zie 2.4), dus een ingreep aan de wenkbrauwen van klaagster, en dat verweerder met de vermelding van ‘→?? Bl.pl. Ɵ’ in het patiëntdossier, stelt zich bij die uitleg negatief te hebben uitgelaten over de mogelijkheid van een blepharoplastiek, een behandeling van de bovenoogleden. Deze aantekeningen maken in ieder geval aannemelijk, zoals door verweerder aangevoerd, dat tijdens het gesprek op 17 maart 2011 een correctie van de hangende oogleden van klaagster via een ingreep aan haar wenkbrauwen door verweerder aan klaagster is uitgelegd. Daarnaast is onvoldoende aannemelijk, gelet op de door verweerder vermelde vraagtekens bij de blepharoplastiek, dat verweerder in het gesprek van 17 maart 2011 met klaagster toch heeft afgesproken de blepharoplastiek bij klaagster toe te passen. Het patiëntdossier biedt daarvoor onvoldoende aanwijzingen. Bij deze stand van zaken, kan het verwijt van klaagster dat verweerder onvoldoende voorlichting heeft gegeven en zonder instemming en overleg met haar voor een ingreep via de wenkbrauwen heeft gekozen, niet gegrond worden verklaard. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, doch op de omstandigheid dat klaagster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hetgeen in het patiëntdossier staat vermeldt een onjuiste weergave is van het gesprek op 17 maart 2011.

5.3 Ten aanzien van de stelling van klaagster dat verweerder voorafgaande aan de operatie op 1 juni 2011 desgevraagd aan klaagster geen ruimte voor overleg heeft geboden en de behandeling tegen de zin van klaagster heeft voortgezet, geldt dat verweerder heeft betwist dat klaagster om het gestelde overleg met haar vriendin in de wachtkamer, dan wel anderszins om op het stoppen van de behandeling, heeft gevraagd. Ook op dit punt lopen de stellingen van partijen derhalve uiteen. Gelet hierop kan thans niet worden vastgesteld dat klaagster op 1 juni 2011 voorafgaande aan de operatie duidelijk en ondubbelzinnig aan verweerder heeft verzocht om de behandeling te stoppen. Daarmee kan de klacht ook op dit onderdeel niet gegrond kan worden verklaard.

5.4 Met betrekking tot het geschilpunt of verweerder de operatie al dan niet lege artis heeft uitgevoerd, de verweten asymmetrische stand van de wenkbrauwen van klaagster, overweegt het college dat uit het door verweerder overgelegde patiëntdossier blijkt dat daarin reeds vóór de operatie op 1 juni 2011 door verweerder wordt gemeld dat de wenkbrauwen van klaagster een asymmetrische stand hadden. Stukken waaruit blijkt dat dit niet juist is, zijn door klaagster niet overgelegd. Voorts wordt overwogen dat uit de stukken tevens blijkt dat de reden van het herhaalde verzoek van klaagster aan verweerder om een ingreep aan haar oogleden, was gelegen in de door haar gestelde druk op haar ogen als gevolg van haar hangende oogleden en de problemen die zij als gevolg daarvan bij het lezen ondervond. Het verzoek van klaagster om een behandeling, was derhalve niet gericht op het symmetrisch maken van haar wenkbrauwen. Voor de thans nog steeds aanwezige asymmetrie van haar wenkbrauwen, kan verweerder naar het oordeel van het college dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, waarbij het college betrekt dat, bij gebreke van goed vergelijkingsmateriaal nu klaagster geen gebruik heeft gemaakt van de door verweerder aangeraden mogelijkheid om de medisch fotograaf te bezoeken, onduidelijk is of de asymmetrie van de wenkbrauwen van klaagster door de ingreep van verweerder is toegenomen.

5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel

47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

5.6 Ten slotte merkt het college nog op dat verweerder ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het betreurt dat hij en klaagster er samen niet zijn uitgekomen. In verband daarmee heeft verweerder ter terechtzitting verklaard nog steeds bereid te zijn om de oogleden van klaagster te corrigeren. Het college geeft klaagster daarom in overweging, indien zij nog een nadere correctie van haar oogleden wenst, om daarover met verweerder in overleg te treden.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 3 december 2013 door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

dr. J.P. van der Sluijs, J.H.J. Klaver en jhr.dr. W.F. van Tets, leden-arts,

mr. dr. R.P. Wijne, lid-jurist,

mr. P.J. van Vliet, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 28 januari 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter

w.g. P.J. van Vliet, secretaris