ECLI:NL:TGZRAMS:2014:109 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/191Vp
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2014:109 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-11-2014 |
Datum publicatie: | 18-11-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013/191Vp |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager was werkzaam als verpleegkundige op de afdeling waarvan verweerster het hoofd was. Klager verwijt verweerster onder meer dat zij als leidinggevende in de rol van behandelaar is gekropen en ten onrechte naar aanleiding van een afspraak met klager een melding heeft gedaan bij de crisisdienst van de instelling waar verweerster en klager werkzaam waren. Er was volgens klager geen sprake van een noodsituatie die dit rechtvaardigde. Verweerster heeft ten onrechte nagelaten de bedrijfsarts in te schakelen. Klager verwijt verweerders onder meer dat zij in het kader van een crisis melding klager hebben beoordeeld terwijl er geen sprake was van een noodsituatie en zij niet de benodigde onafhankelijkheid en onpartijdigheid in acht konden nemen doordat zij bij dezelfde instelling werkten als klager. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 mei 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
verpleegkundige,
werkzaam te B,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde mr. M.J.J. de Ridder, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlage;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting gezamenlijk, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken 13/189GZP en 13/190.
Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door zijn broer, de heer
D, en verweerster werd bijgestaan door mr. De Ridder.
In verband met voormelde gezamenlijke behandeling met de zaken 13/189GZP en 13/191VP waren ter terechtzitting tevens E, F en
mr. I.M.I. Apperloo aanwezig.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager was van 1 maart 2011 tot 1 maart 2012 als verpleegkundige in dienst bij G te B (hierna: G).
2.2 Verweerster is als sociaal psychiater verpleegkundige werkzaam bij de crisisdienst van H te B (hierna: de crisisdienst). Klager heeft in het verleden op Unit B, een opnameafdeling van H gewerkt. Tussen G en H bestaan nauwe banden, maar G is een zelfstandige kliniek met eigen rechtspersoonlijkheid.
2.3 De crisisdienst heeft een document met de naam ‘Lijst aannemingscriteria aanmeldingen’ opgesteld. Dit document vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“TOELICHTING: De Crisisdienst heeft een ‘ja-tenzij’ beleid. Dat houdt in dat een aanvraag in principe gehonoreerd wordt tenzij vooraf duidelijk is dat het aannemen van een aanmelding zinloos is. Een bereidwillige houding is hierbij belangrijk; aanvragers kunnen zelf onder druk staan en zelfs in crisis verkeren, en zorgvuldig doorvragen als afhouden ervaren. Beter is om relatief snel toe te zeggen dat de aanmelding wordt aangenomen, en pas daarna aanvullende informatie uit te vragen.”.
2.4 Klager heeft zich op 3 november 2011 ziek gemeld. Naar aanleiding daarvan heeft de leidinggevende van klager, E (hierna: E), klager telefonisch uitgenodigd voor een gesprek op G.
2.5 Op 8 november 2011 heeft klager op G met E een gesprek gehad. E heeft die dag naar aanleiding van het gesprek met klager gebeld met de crisisdienst en verzocht om een beoordeling van klager. Omstreeks 18.15 uur heeft verweerster zich samen met psychiater F (hierna: F) bij G gemeld, waarna verweerster en F een gesprek met klager hebben gehad. E is bij een deel van dat gesprek aanwezig geweest. Het door verweerster en F opgestelde verslag van het gesprek (bijlage 2 bij het vereerschrift) met klager vermeldt, voor zover hier van belang het volgende:
“9 verloop gesprek
Het gesprek verloopt uiterst moeizaam. Client wil zijn personalia niet geven, en wil voor het gesprek weten of hij een H dossier krijgt of niet. Hij wil per se geen dossier. Hij wil niet zijn achternaam en geboortedatuim geven. ook weigert hij de naam van de huisarts te geven. Client wil beoordeling liever op zijn werk dan thuis plaats laten vinden. E is op zijn verzoek bij het gesprek aanwezig.
(…)
14 psychiatrische onderzoek
Patiënt wordt gesproken op zijn werk, in aanwezigheid van N. E GZ-psycholoog die ook werkzaam is op de afdeling waar patiënt werkt. Deze GZ-psycholoog is gedeeltelijk ook niet aanwezig, mn. als patiënt gesproken wordt over alcohol- en drugsgebruik. (…) De aanwezigheid en structurerende opstelling van de collega komt het gesprek ten goede, wrs. omdat deze collega een duidelijk grotere vertrouwensrelatie met patiënt heeft, dan de onderzoekers. Patiënt is helder, aandacht is redelijk te trekken en behouden. Inprenting is anamnestisch mogelijk iets gestoord, (…) ook geen hallucinair gedrag. Denken is licht versneld, zeer langdradig in vorm, moeilijk te onderbreken en overgedetailleerd. Inhoudelijk is het denken duidelijk paranoïde gekleurd, soms echt waanachtig, mn. als het gaat over de consequenties van het evt. geven van informatie aan derden, bv. de huisarts. (…) Suicidale gedachten zijn soms aanwezig, passend bij de wanhoop die patient ervaart tav. zijn situatie. Nu geen actieve plannen, nu niet als acuut dreigend ingeschat. (…).
15 conclusie/beschrijvende diagnose
Manisch psychotisch toestandsbeeld met forse paranoide, deels ook met depressieve stemming, ontstaan na diverse psychosociale stressoren (verlies relatie, incidenten op werk), maar mogelijk mede oiv. gebruik van middelen waar patiënt nog geen helderheid over wil geven (drugs/medicatie/via sportschool?), bij een ca. 31-jarige man werkzaam bij een afdeling van H. Verdere behandeling dient dan ook bij een andere instelling plaats te vinden
(…)
17 beleid en afspraken
(…)
3. BOPZ: vrijwillig. Geen IBS criteria aanwezige, mn. ivm. ontbreken van direct dreigend gevaar.
4. vervolg/verwijzing: patiënt dringend geadviseerd om morgen naar afspraak met Crisisdienst van I te gaan.
5. overig: collega E GZ-psycholoog zal erop toezien dat patiënt in contact komt met familie, boer of oduers, die bij hem blijven de komen de nacht. Zij blijft ook bereikbaar voor overleg. (…) ”
2.6 Na het gesprek met de crisisdienst heeft E klager naar een familielid van hem gebracht.
2.7 Als bijlage bij een e-mail van 8 november 2011, om 23:10 uur, heeft verweerster een kopie van het verslag van het gesprek met klager aan I en Omstreken gezonden.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. nimmer gehoor had mogen geven aan het verzoek van E (om klager te onderzoeken),
2. in strijd met te door haar te betrachten zorgvuldigheid, het risico heeft aanvaard dat de vereiste onafhankelijkheid en objectiviteit jegens klager niet konden worden gewaarborgd,
3. klager niet had mogen behandelen en ten onrechte niet heeft doorverwezen,
4. onvoldoende informatie aan klager heeft verstrekt aangaande de beoogde behandeling,
5. klager gedwongen heeft om een gesprek met haar aan te gaan,
6. ten onrechte geen inzage heeft verschaft in het dossier dat over klager door de crisisdienst is aangelegd,
7. in het verslag dat van het consult met de crisisdienst is opgesteld, ten onrechte heeft gesteld dat E op verzoek van klager aanwezig was, het verslag maakt verder niet inzichtelijk op welke wijze bepaalde conclusies worden getrokken en ten onrechte wordt daarin gesteld dat er sprake zou zijn geweest van het gebruik van middelen en suïcidale gedachten.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 De klachten van klager lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Kern van de klacht van klager is, dat klager stelt dat verweerster geen gehoor had mogen geven aan het verzoek van E om de psychische toestand van klager te komen beoordelen. Klager wordt daarin door het college niet gevolgd. Van belang daarvoor is dat verweerster heeft toegelicht dat op grond van het door de crisisdienst gehanteerde ‘ja-tenzij’-beleid (zie hiervoor onder 2.3) een aanvraag om een beoordeling van een psychische toestand van een persoon door de crisisdienst in beginsel altijd wordt gehonoreerd en dat pas in tweede instantie, als door de crisisdienst de te beoordelen persoon is gezien, wordt beoordeeld of de aanvraag terecht is. Dat verweerster dit beleid ook bij de onderhavige aanvraag om een beoordeling heeft gevolgd, acht het college niet onjuist. De omstandigheid dat het verzoek in het onderhavige geval van de leidinggevende van klager afkomstig was en dat klager in het verleden werkzaam is geweest bij H, maakt dat niet anders. In die situatie is er nog steeds een aanvraag die, zoals door verweerster toegelicht, pas ter plekke goed kan worden beoordeeld en waarvoor de crisisdienst een aangewezen instantie is. Verweerster heeft verder toegelicht dat vanwege het arbeidsverleden van klager bij H dat door E bij de aanvraag reeds telefonisch was gemeld, door haar en F is nagegaan of zij klager kenden en omdat het antwoord daarop negatief was, zij met de aanvraag hebben ingestemd. Naar het oordeel van het college heeft verweerster daarmee, anders dan door klager aangevoerd, voorafgaande aan het gesprek met klager een voldoende zorgvuldige afweging gemaakt en tevens gezorgd voor voldoende waarborgen voor een onafhankelijke en objectieve beoordeling van de psychische situatie van klager.
5.2 Ook het na het beoordelingsgesprek aan klager gegeven advies om zich te laten behandelen door de I en Omstreken en niet door H, en het met de I en Omstreken daarover opgenomen contact, beoordeelt het college, gelet op de omstandigheid dat klager werkzaam was geweest bij H, als zorgvuldig Bovendien blijkt daaruit dat, anders dan door klager aangevoerd, er wel sprake is geweest van een verwijzing van klager naar een andere behandelaar.
5.3 Dat klager gedwongen is om het gesprek met onder meer verweerster aan te gaan, zoals door klager gesteld, is door verweerster gemotiveerd betwist. Hetgeen er door klager tegenover is gesteld is niet voldoende onderbouwd. In dat kader wordt overwogen dat uit het verslag dat van het gesprek met klager is opgesteld weliswaar kan worden afgeleid dat het gesprek met klager moeizaam is verlopen en dat klager daarbij geweigerd heeft zijn achternaam, geboortedatum en de naam van zijn huisarts te geven en dat hij geen dossiervorming in een EPD wenste, maar niet dat klager, nadat door verweerster was toegezegd was dat aan laatstgenoemde voorwaarde zou worden voldaan, niet met het gesprek met onder meer verweerster heeft ingestemd. Enige aanwijzing waaruit het tegendeel blijkt, heeft klager niet aangedragen. Voormelde omstandigheden waaronder klager het gesprek met onder meer verweerster is aangegaan, verklaren ook afdoende, zoals door verweerster aangevoerd, waarom de crisisdienst klager geen inzage in een dossier over hem heeft kunnen verschaffen. Door klager was immers zelf de voorwaarde gesteld dat geen dossier over hem door de crisisdienst zou worden aangelegd. Uit de overgelegde stukken is het college ook niet gebleken dat de crisisdienst een dossier in het EPD over klager heeft aangelegd.
5.4 Uit de overgelegde stukken blijkt wel dat van het gesprek met klager op 8 november 2011 een verslag ten behoeve van de verdere behandeling van klager bij het I en Omstreken is opgesteld (zie hiervoor onder 2.5). Dat verslag is mede opgesteld door verweerster en aan het I en Omstreken verzonden en bevond zich, zoals verweerster onbetwist heeft gesteld, daarnaast bij de crisisdienst alleen in de mailbox van verweerster. Ten aanzien van de door klager tegen dat verslag aangevoerde inhoudelijke klachten, wordt overwogen dat het college geen aanwijzingen heeft dat dit verslag niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Naar het oordeel van het college vinden de in het verslag uiteengezette gronden voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen in het verslag en kunnen die de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen. Dat in het verslag ten onrechte staat vermeld dat klager met de aanwezigheid van E bij een deel van het gesprek heeft ingestemd, zoals door klager aangevoerd, heeft verweerster betwist. Deze betwisting vindt steun in de verklaringen van E en F, die bij het gesprek met klager op 8 november 2011 en ook ter terechtzitting aanwezig waren. Ook het door klager op dit punt jegens verweerster gemaakte verwijt kan daarmee niet gegrond worden verklaard.
5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 7 oktober 2014 door:
mr. J. Brand, voorzitter,
drs. J.F. Hensbergen en drs. C.T.J. de Koning, leden-verpleegkundige,
mr. P.J. van Vliet, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 18 november 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. mr. J. Brand, voorzitter
w.g. mr. P.J. van Vliet, secretaris