ECLI:NL:TGZCTG:2014:98 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.307
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:98 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-03-2014 |
Datum publicatie: | 11-03-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.307 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Verweerder is als gz-psycholoog werkzaam bij het psychotrauma diagnose centrum waar klaagster vanwege een traumatisch verlopen gynaecologische behandeling onder behandeling is. Klaagster stelt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door: 1. Voorafgaand aan afronding onderzoek al te stellen dat er geen sprake was van de diagnose PTSS; 2. De zus van klaagster niet toe te staan om bij de onderzoeksgesprekken aanwezig te zijn; 3. Klaagster het idee te geven dat zij de enige was die de betreffende dag een onderzoek zou krijgen; 4. Het onderzoek niet volledig volgens protocol te verrichten door relevante stukken onvoldoende te betrekken; 5. Niet tot de juiste diagnose, PTSS, te komen; 6. Geen vervolgafspraak te maken; 7. Niet te reageren op het verzoek om ook de zoon van klaagster te onderzoeken; 8. Klachtformulieren niet toe te zenden; 9. Het behandeladvies zeer laat te verzenden. RTG Amsterdam: Klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het CTG verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.307 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg, gemachtigde mr. E.J. Huizinga,
tegen
C., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 2 april 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 februari 2013, onder nummer 12/143 GZP, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2013.306 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 januari 2014, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. E.J. Huizinga, en de psycholoog.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster is in 1988 bevallen van een zoon. Zij heeft haar zwangerschap en bevalling als zeer traumatisch ervaren.
2.2 Op 6 januari 2011 is klaagster op het Psychotrauma Diagnose Centrum onderzocht door verweerder, die daar als gezondheidszorgpsycholoog werkzaam is.
2.3 Tijdens de onderzoeksdag heeft klaagster zich door haar zus laten vergezellen.
2.4 Het onderzoek resulteerde in de conclusie dat geen sprake was van een posttraumatische stressstoornis (PTSS).
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door (1) voorafgaand aan afronding onderzoek al te stellen dat er geen sprake was van de diagnose PTSS (2) de zus van klaagster niet toe te staan om bij de onderzoeksgesprekken aanwezig te zijn (3) klaagster het idee te geven dat zij de enige was die de betreffende dag een onderzoek zou krijgen (4) het onderzoek niet volledig volgens protocol te verrichten door relevante stukken onvoldoende te betrekken (5) niet tot de juiste diagnose, PTSS, te komen (6) geen vervolgafspraak te maken (7) niet te reageren op het verzoek om ook de zoon van klaagster te onderzoeken (8) klachtformulieren niet toe te zenden en (9) het behandeladvies zeer laat te verzenden.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt het college dat, mede gelet de betwisting van verweerder voldoende feitelijke grondslag voor dit verwijt ontbreekt. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel wordt het volgende overwogen. Kennelijk is door de tekst van de folder bij klaagster verwarring ontstaan over de mate waarin de begeleider aanwezig zou zijn. Niettemin is het college van oordeel dat deze verwarring geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert, temeer daar de foldertekst geen onjuistheden bevat over de rol van de begeleider. Het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Omtrent het derde klachtonderdeel wordt opgemerkt dat onduidelijk is waarop klaagster de stelling baseert dat aan haar de indruk is gewekt dat zij de enige is die op betreffende dag onderzocht zou worden. Klaagster maakt overigens de relevantie van dit verwijt niet duidelijk. Gelet daarop is ook dit derde klachtonderdeel ongegrond.
Uit de stellingen van verweerder blijkt dat inderdaad sprake is geweest van reeds voor het onderzoek gevraagde informatie die pas na het onderzoek door klaagster is aangeleverd. Dit brengt echter niet mee dat hiervan verweerder een verwijt kan worden gemaakt. Het vierde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Over het vijfde klachtonderdeel is het college van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn die in de richting wijzen van een onzorgvuldig uitgevoerd onderzoek op grond waarvan tot een andere diagnose had moeten worden gekomen. Het vijfde klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Met betrekking tot het zesde klachtonderdeel overweegt het college dat er geen aanwijzingen waren die het maken van een vervolgafspraak noodzakelijk maakten. Voor het verrichten van een second opinion was verweerder als eerste opiniemaker niet de aangewezen persoon. Het zesde klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Ten aanzien van het zevende klachtonderdeel luidt het oordeel dat, nu is gebleken dat klaagster geen verwijsbrief van de huisarts voor haar zoon had aangeleverd, er geen sprake was van een officiële aanmelding met betrekking tot de zoon. Dat verweerder niet is ingegaan op de informele vraag van klaagster haar zoon te onderzoeken, levert geen tuchtrechtelijk verwijt op.
Tenslotte overweegt het college ten aanzien van het negende klachtonderdeel dat voldoende is komen vast te staan dat het laat versturen van de onderzoeksrapportage was veroorzaakt door de incidentele verhuizing van verweerder. Mede gelet op het feit dat hiervoor excuses zijn gemaakt, is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.
4.2 De psycholoog heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege gaat uit van de in eerste aanleg aan de orde gestelde klachten en verwijst hiervoor naar de door het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing waarvan beroep onder 3. geformuleerde negen klachtonderdelen. Voor wat betreft de klachtonderdelen één tot en met zeven en negen heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege hieromtrent in de beslissing waarvan beroep onder 5. heeft overwogen. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.
4.4 Het achtste klachtonderdeel betreft het verwijt van klaagster dat de psycholoog zijn toezegging om klaagster een klachtformulier toe te sturen niet is nagekomen. Door de psycholoog is uitdrukkelijk betwist dat hij heeft toegezegd klaagster een klachtformulier toe te sturen. Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat een dergelijke toezegging niet blijkt uit het na onderzoek opgestelde behandeladvies. Wel volgt uit het behandeladvies dat is afgesproken dat aan klaagster het klachtenreglement zou worden toegezonden. Uit het dossier blijkt dat dit reglement bij brief van 4 februari 2011, gelijktijdig met het behandeladvies, aan klaagster is toegestuurd. Klaagster heeft de ontvangst hiervan niet betwist. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.
4.5 Klaagster heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de zaak voor het inbrengen van medische stukken met betrekking tot PTSS. Dit verzoek wordt afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege acht zich voldoende voorgelicht om het hoger beroep te beoordelen en ziet geen aanleiding om op het verzoek in te gaan .
4.6 Gelet op het vorenoverwogene wordt het beroep verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz, drs. M. Drost,
drs. R.M.H. Schmitz en dr. G.M. van der Aalsvoort, leden-beroepsgenoten en
mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2014.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.