ECLI:NL:TGZCTG:2014:97 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.306

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:97
Datum uitspraak: 11-03-2014
Datum publicatie: 11-03-2014
Zaaknummer(s): c2013.306
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster is als psychiater werkzaam bij het psychotrauma diagnose centrum waar klaagster vanwege een traumatisch verlopen gynaecologische behandeling onder behandeling is. Klaagster stelt dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door: 1. Onvoldoende bereidheid te hebben om kennis te nemen van het dossier van klaagster; 2. Klaagster te beledigen door te zeggen dat ze niet fris rook; 3. Aan te dringen bij klaagster om medicatie te gebruiken; 4. Klaagster over het dragen van een pet te beledigen; 5. Niet de diagnose PTSS te stellen; 6. De gevoelens/trauma’s van klaagster onvoldoende serieus te nemen. RTG Amsterdam: Klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.306 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde mr. E.J. Huizinga,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D., verweerster in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 2 april 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

19 februari 2013, onder nummer 12/142, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een

verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2013.307 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 januari 2014, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. E.J. Huizinga, en de arts.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is onder behandeling bij het PDC (psychotrauma diagnose centrum) vanwege een traumatisch verlopen gynaecologische behandeling.

2.2 Op 6 januari 2011 werd klaagster mede door verweerster, die als psychiater bij het PDC werkzaam is, onderzocht.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door (1) onvoldoende bereidheid te hebben om kennis te nemen van het dossier van klaagster (2) klaagster te beledigen door te zeggen dat ze niet fris rook (3) aan te dringen bij klaagster om medicatie te gebruiken (4) klaagster over het dragen van een pet te beledigen (5) niet de diagnose PTSS te stellen (6) de gevoelens/trauma’s van klaagster onvoldoende serieus te nemen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Klaagster is onderzocht op een wijze die in overeenstemming is met de veronderstelde diagnose en richtlijnen. Het dossier van klaagster is, hoewel niet tijdens het onderzoek doorgenomen, in latere instantie betrokken in het behandeladvies van verweerster. Het college is daarom van oordeel dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel is het college van mening dat onderzoek naar de hygiënische gesteldheid past binnen het onderzoek en een opmerking daarover aan klaagster niet duidt op onrespectvol handelen, ondanks het feit dat dit door klaagster wellicht als zodanig is ervaren. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Omtrent het derde klachtonderdeel wordt geoordeeld dat –gelet op de betwisting van verweerster dat sprake was van enige dwang om medicatie te gebruiken- het verwijt op dit punt niet is komen vast te staan, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ook ten aanzien van het vierde klachtonderdeel heeft te gelden dat de opmerking omtrent het dragen van een hoofddeksel relevant kan zijn in het kader van het uit te voeren onderzoek en in elk geval niet tuchtrechtelijk van betekenis kan zijn.. Dit klachtonderdeel is –ondanks de gevoelens van klaagster- ongegrond.

Voor zover de klacht zich in het vijfde onderdeel richt op het niet stellen van de diagnose PTSS, is het college van oordeel dat geen, althans onvoldoende, feiten of omstandigheden zijn gesteld die maken dat de diagnose PTSS gesteld had moeten worden. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Ten slotte is ook het laatste klachtonderdeel ongegrond; ondanks de gekwetste gevoelens van klaagster is er naar het oordeel van het college geen aanleiding om aan te nemen dat klaagster niet serieus is genomen in haar gevoelsleven en trauma’s.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten:

3.1 Klaagster is in 1988 bevallen van een zoon. Zij heeft haar zwangerschap en bevalling als zeer traumatisch ervaren.

3.2 Op 6 januari 2011 is klaagster op het Psychotrauma Diagnose Centrum onderzocht door de arts, die daar als psychiater werkzaam is.

3.3 Tijdens de onderzoeksdag heeft klaagster zich door haar zus laten vergezellen. Het onderzoek resulteerde in de conclusie dat geen sprake was van een posttraumatische stressstoornis (PTSS).

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat klaagster door E. is verwezen naar het Psychotrauma Diagnose Centrum voor onderzoek naar de vraag of er bij klaagster sprake is van PTSS. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft dit onderzoek plaatsgevonden volgens de vigerende Richtlijn Psychiatrisch onderzoek bij volwassenen (2004).

4.4 Klaagster heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de zaak voor het inbrengen van medische stukken met betrekking tot PTSS. Dit verzoek wordt afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege acht zich voldoende voorgelicht om het hoger beroep te beoordelen en ziet geen aanleiding om op het verzoek in te gaan.

4.5 Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt van klaagster dat de arts onvoldoende bereid was kennis te nemen van het dossier van klaagster. De arts heeft ter gelegenheid van de zitting in hoger beroep uitdrukkelijk gesteld dat zij het dossier tijdens de onderzoeksdag samen met klaagster heeft doorgenomen op voor de diagnostiek relevante gegevens. Klaagster heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.6 Wat de overige klachtonderdelen betreft heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege hieromtrent in de beslissing waarvan beroep onder 5. heeft overwogen. De overige klachtonderdelen zijn derhalve eveneens ongegrond.

4.7 Gelet op het vorenoverwogene wordt het beroep verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en

mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz, drs. M. Drost, drs. R.M.H. Schmitz en dr. G.M. van der Aalsvoort, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.