ECLI:NL:TGZCTG:2014:94 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.265

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:94
Datum uitspraak: 11-03-2014
Datum publicatie: 11-03-2014
Zaaknummer(s): c2013.265
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verblijft in een TBS-kliniek gedetineerd en bekend met delictgerelateerd drugsgebruik. Verweerster is als gz-psycholoog aan de kliniek verbonden. Klager verwijt verweerster: 1. Nalatigheid in verband met de regelgeving voor een urinecontrole; 2. Dat zij hem in eerste instantie een haaranalyse heeft aangeboden, maar dat zij hier later op is teruggekomen; 3. Dat zij hem onheus heeft bejegend. RTG Groningen: Klacht afgewezen. Het hoger beroep richt zich tegen de ongegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege van het tweede en derde klachtonderdeel. Het CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.265 van:

A., verblijvende in de Forensisch Psychiatrisch Centrum

B. te C., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde

mr. Y.H.G. van der Hut,

tegen

D., gz-psycholoog, werkzaam te E., verweerster in beide instanties, gemachtigde mr. M.R. Gans.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 10 december 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen D. - hierna de psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 28 mei 2013, onder nummer GP2012/14, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 januari 2014, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Y.H.G. van der Hut en de psycholoog, bijgestaan door mr. M.R. Gans. Als door klager voorgebrachte getuigen zijn gehoord F., klinisch psycholoog, psychotherapeut en systeemtherapeut, en G., individueel traject begeleider.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klager is bij vonnis d.d. 18 juli 1994 van de Rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, alsmede ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van doodslag.

2.2.

Vanaf 23 november 2009 verblijft klager in de H., nadat hij de jaren voordien behandeld is in diverse andere tbs-instellingen. Verweerster is in deze kliniek werkzaam als gezondheidzorgpsychologe.

2.3

Uit de behandelreportage van klager blijkt dat hij bekend is met delictgerelateerd drugsgebruik.

2.4

Op 20 september 2012 is er bij klager urine afgenomen, verdeeld over twee buizen, dit in het kader van de controle op sporen van drugsgebruik. Het eerste buisje is op enigerlei wijze zoekgeraakt tijdens of na de verzending, waarop het tweede buisje zonder overleg met klager is opgestuurd en gecontroleerd. De uitslag wees op drugsgebruik.

3. De klacht

De klacht valt uiteen in een drietal onderdelen:

1. klager verwijt verweerster nalatigheid in verband met de regelgeving voor een urinecontrole;

2. klager verwijt verweerster dat zij hem in eerste instantie een haaranalyse heeft aangeboden, maar dat zij hier later op is teruggekomen;

3. klager verwijt verweerster dat zij hem onheus heeft bejegend.

4. Het verweer

Verweerster is van mening dat de klachten niet alleen ongegrond zijn, maar ook geen betrekking hebben op professioneel handelen in het kader van de gezondheidszorg. De klachten betreffen volgens haar voornamelijk zaken die vallen onder orde en veiligheid, en de in dat kader te nemen maatregelen conform de Beginselenwet voor terbeschikkinggestelden (Bvt). De klachten zouden aldus ook door middel van de klachtenregeling van de Bvt toetsbaar zijn. Verweerster is van oordeel dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Eerste klachtonderdeel

Klager houdt verweerster verantwoordelijk voor de gang van zaken omtrent de controle die is uitgevoerd op de bij hem op 20 september 2012 afgenomen urine. Het college stelt echter vast dat zij zowel bij de urineafname als bij de verzending en controle daarvan op geen enkele wijze betrokken is geweest. Daarbij komt dat de urinecontrole ook niet valt onder de werkzaamheden en de verantwoordelijkheden van een gezondheidszorgpsychologe. Het klachtonderdeel is dus ongegrond.

Het College merkt nog op dat de urinecontrole een handhavingsmiddel is ten behoeve van de orde en veiligheid in een tbs-instelling die valt onder de bevoegdheid van de directeur (artikel 24, eerste lid, Beginselenwet voor terbeschikkinggestelden). Deze bevoegdheid is nader geregeld in de Regeling urineonderzoek verpleegden (20 mei 2012). De directiebeslissing, in dit geval het besluit tot afname en controle van urine van een terbeschikkinggestelde, is vatbaar voor beklag en beroep op grond van artikel 56 en 57 van de Beginselenwet voor terbeschikkinggestelden. Deze beslissing valt, behoudens uitzonderingen die zich hier niet voordoen, niet onder de reikwijdte van het tuchtrecht dat is geregeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.2 Tweede klachtonderdeel

Volgens artikel 5, eerste lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden heeft een gedetineerde in geval er vragen zijn omtrent de uitslag van een urinecontrole recht op een herhalingsonderzoek. In het onderhavige geval is er een herhalingsonderzoek in de vorm van een haaranalyse aangeboden. Klager verwijt verweerster dat later is teruggekomen op dit aanbod. Het college wijst erop dat het hier eveneens een beslissing van de directeur van de tbs-instelling betreft. Verweersters enige bemoeienis bestond uit het doen van mededelingen op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het mededelen van de beslissing van de directeur om geen haaranalyse uit te laten voeren. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.3 Derde klachtonderdeel

Klager en verweerster geven elk een andere lezing geven van de wijze waarop klager is bejegend en het college kan in de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard onvoldoende aanknopingspunten kan vinden voor de ene dan wel de andere lezing. Dit brengt mee dat ook dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.”

3. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

Het Centraal Tuchtcollege voegt hier het volgende aan toe:

Op 2 oktober 2012 is bij klager haar afgenomen ten behoeve van een haaranalyse door het I.. Op 2 november 2012 is de uitslag van de haaranalyse bekend geworden. De uitslag duidt op frequent gebruik van cocaïne.

Op 14 november 2012 is klager overgeplaatst naar een andere behandelunit binnen FPC-H.. Vanaf dat moment was de psycholoog niet langer de behandelcoördinator van klager.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De psycholoog heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3 Uit het klaagschrift en het verhandelde ter zitting is het Centraal Tuchtcollege gebleken dat het hoger beroep zich richt tegen de ongegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege van het tweede en derde klachtonderdeel.

4.4 Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt van klager dat de psycholoog hem in eerste instantie een haaranalyse heeft aangeboden, maar dat zij hier later op is teruggekomen. Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat de psycholoog, anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen, het aanbod tot het laten verrichten van een haaranalyse nimmer heeft ingetrokken. De psycholoog is wel teruggekomen op de aanvankelijk aan klager meegedeelde waarde van de haaranalyse. Uit de decursus volgt dat de psycholoog op 16 oktober 2012, derhalve na de afname van het haar van klager ten behoeve van de haaranalyse en voor ontvangst van de uitslag hiervan, met klager heeft besproken dat de haaranalyse toch een minder geschikt instrument lijkt te zijn voor een contra-expertise dan in eerste instantie werd aangegeven. De enkele omstandigheid dat de psycholoog tot een gewijzigd inzicht is gekomen, brengt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet mee dat de psycholoog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.5 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel betreffende het verwijt van klager dat de psycholoog hem onheus heeft bejegend, heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.

Het Centraal Tuchtcollege neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege hieromtrent heeft overwogen in de beslissing waarvan beroep onder 5.3.

Voor zover dit klachtonderdeel in hoger beroep is geconcretiseerd met de stelling van klager dat de psycholoog heeft nagelaten het behandelteam bijeen te roepen, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat gebleken is dat er wekelijks een multidisciplinair overleg plaatsvond, waarin de situatie van klager werd besproken en waarvoor alle behandelaars van klager werden uitgenodigd. Het derde klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

4.6 Op grond van het vorenoverwogene wordt het beroep verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. R.M.H. Schmitz en

dr. G.M. van der Aalsvoort, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.