ECLI:NL:TGZCTG:2014:92 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.205
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:92 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-03-2014 |
Datum publicatie: | 11-03-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.205 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klagers zijn broer en zus waarvan de zus lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type en daarnaast aan meerdere psychische en lichamelijke aandoeningen waaronder anorexia nervosa. De broer is benoemd als curator. Klagers verwijten de aangeklaagde gz-psycholoog dat hij: 1. klagers onvoldoende informatie heeft gegeven over de gebruikte behandelmethoden; 2. onvoldoende tijd aan patiënte heeft besteed en dat hij zijn eigen belangen laat prevaleren boven de belangen van patiënte; 3. onvoldoende aandacht heeft besteed aan de daadwerkelijke klachten van patiënte, met name aan de anorexia nervosa, en onvoldoende invulling heeft gegeven aan het behandelplan; 4. geen deskundige, doelgerichte en effectieve behandeling heeft gegeven; 5. de broer, in zijn rol van curator, onvoldoende heeft betrokken bij de besluitvorming en de behandelplannen; 6. zich niet heeft ingespannen voor afbouw van de hypnotica; 7. voortdurend inzage in het patiëntendossier heeft gefrustreerd. RTG Zwolle: Het gedeelte van de klacht dat betrekking heeft op het onvoldoende betrekken van klager als curator bij de behandeling is gegrond. Overige klachtonderdelen: ongegrond. Waarschuwt verweerder. Het CTG vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover de klacht gegrond is verklaard en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.205 van:
C., gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te D., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde mr. L.A.P. Arends,
tegen
A., wonende te B., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft bij brief van 19 september 2011, ingekomen op 20 september 2011, bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 april 2013, onder nummer 248/2011, heeft dat College onder meer overwogen dat klager kan worden ontvangen in zijn klacht, omdat (klagers zuster) E., hierna patiënte, zich naderhand via de raadsman aan zijn zijde heeft gevoegd als klaagster. Het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel van een waarschuwing opgelegd.
De psycholoog is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klagers hebben een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Klagers zijn tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tevens zelfstandig in hoger beroep gekomen. Die zaak heeft als nummer C2013.204. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met laatstgenoemde zaak C2013.204 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 januari 2014, waar zijn verschenen A. en de psycholoog, bijgestaan door mr. L.A.P. Arends. Patiënte heeft voorafgaand aan de zitting laten weten niet op de zitting te zullen verschijnen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
De klacht heeft betrekking op de door verweerder als gezondheidszorgpsycholoog verleende zorg aan klaagster, geboren 11 februari 1956, verder ook patiënte te noemen. Patiënte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type en heeft daarnaast meerdere psychische en lichamelijke aandoeningen, waaronder anorexia nervosa.
Patiënte is bij beschikking van 14 januari 1999 door de rechtbank onder curatele gesteld in verband met - kort gezegd - een geestelijke stoornis, met benoeming van klager tot curator. Patiënte is sinds 10 mei 2000 opgenomen in een psychiatrische instelling te D., tot december 2005 met een rechterlijke machtiging en sindsdien vrijwillig. Sedert februari 2002 verblijft patiënte bij het F.. Patiënte wordt aldaar behandeld door een multidisciplinair behandel- en zorgteam, dat bestaat uit verweerder als behandelaar (sedert december 2002), een psychiater als eindverantwoordelijke voor de behandeling, een maatschappelijk werkende en een persoonlijk begeleider. Patiënte wordt voor haar schizofrenie behandeld met antipsychotica. Hiernaast krijgt zij psychische begeleiding en behandeling, psycho-educatie en begeleiding van een diëtiste. Ze volgt bezigheidstherapieën en is een aantal dagdelen per week werkzaam op de repro.
Verweerder streefde vanaf de start van zijn betrokkenheid bij patiënte naar periodiek persoonlijk overleg met klager en/of telefonisch overleg. Klager had geen behoefte aan periodiek overleg, wilde op enig moment ook niet meer telefonisch overleggen met verweerder en nam al nooit de telefoon op als het nummer was afgeschermd, zoals in de instelling gebruikelijk was. Vanaf dat moment kon alleen schriftelijk worden gecommuniceerd met klager. Op klagers verzoek om informatie werd vanaf 2002 elke maand een rapportage naar hem opgestuurd, met informatie over de ontwikkelingen rondom de behandeling van patiënte en stukken uit het dossier.
Het team heeft regelmatig besprekingen over het behandelplan van patiënte. Aanpassingen in het behandelplan werden voor ondertekening aan patiënte en klager voorgelegd. Nadat klager het behandelplan van 2 juni 2005 met ‘niet akkoord’ ondertekende, ontstond er een verschil van mening met verweerder over de wilsbekwaamheid van klaagster. Klager liet verweerder per brief van 26 juni 2005 weten: “Het behandelplan dient door [patiënte] voor akkoord te worden ondertekend op die onderdelen van het plan waartoe zij wilsbekwaam wordt geacht. Op de andere onderdelen teken ik, als curator, voor akkoord. In het behandelplan is dit onderscheid niet terug te vinden.” Verweerder antwoordde klager per brief d.d. 20 juli 2005: “Ik acht uw zus alle punten, die in het behandelplan genoemd worden, in staat te begrijpen en hierover met mij te overleggen. In die zin acht ik haar wilsbekwaam […].” Op 27 oktober 2010 schreef verweerder het volgende aan klager: “In onze werkwijze omtrent het behandelplan en de curator zijn wij er ons van bewust dat de curator de patiënt vertegenwoordigt met betrekking tot het behandelplan. Dat neemt niet weg dat wij vanuit goed hulpverlenerschap ook overleggen met de patiënt over het behandelplan. Daarbij is van belang of de patiënt het er mee eens is of zich er tegen verzet en telt de wilsbekwaamheid van haar mening […] .” Vanaf 2005 werden de behandelplannen niet meer door klager ondertekend.
Op 4 augustus 2010 heeft klager schriftelijk gevraagd om inzage in het dossier van patiënte, op enig moment ook in het elektronisch dossier. Uiteindelijk heeft het tot december 2010 geduurd voordat klager ter plekke het gehele elektronisch dossier kon inzien, met de mogelijkheid afschriften te krijgen van door hem aan te wijzen gedeelten als hij daar nog niet over beschikte.
Ter zitting is gebleken dat klager door de rechter is ontslagen als curator met benoeming van een mentor en een bewindvoerder. Dit op verzoek van het Openbaar Ministerie dat hierover was benaderd door de instelling waar patiënte verblijft. De kantonrechter heeft deze beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard en klager is dus nog curator, nu zowel hij als patiënte (via een eigen advocaat) hiertegen in beroep zijn gegaan.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klagers verwijten verweerder, zakelijk weergegeven:
1. dat verweerder hem en patiënte onvoldoende informatie heeft gegeven over de
gebruikte behandelmethoden;
2. dat verweerder onvoldoende tijd aan patiënte heeft besteed en zijn eigen
belangen laat prevaleren boven de belangen van patiënte;
3. dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan de daadwerkelijke
klachten van patiënte, met name de anorexia nervosa, en onvoldoende invulling heeft gegeven aan het behandelplan;
4. dat verweerder geen deskundige, doelgerichte en effectieve behandeling heeft
gegeven;
5. dat verweerder klager, in zijn rol van curator, onvoldoende heeft betrokken bij
de besluitvorming en behandelplannen.
6. dat verweerder zich niet heeft ingespannen voor afbouw van de hypnotica;
7. dat verweerder voortdurend inzage in het patiëntendossier heeft gefrustreerd.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.
Ad 1. Hij heeft klager voldoende informatie gegeven over de gezondheidstoestand van patiënte. De communicatie met klager was lastig omdat hij vaak niet in gesprek wenste te gaan maar alleen schriftelijk communiceerde. Om die reden heeft klager stelselmatig schriftelijk informatie ontvangen, die voldoende is geweest.
Ad 2. Hij heeft gesprekken gehad met patiënte gedurende de gebruikelijke tijdsduur van 30 minuten en van regelmatige verstoring van gesprekken door het in- en uitlopen van de gespreksruimte door andere personen was geen sprake. Klager is bij deze gesprekken nooit aanwezig geweest.
Ad 3. Patiënte lijdt primair aan een psychotische stoornis (schizofrenie) aan welke stoornis de anorexia nervosa ondergeschikt is. Het eetpatroon van patiënte wordt door een diëtiste begeleid, waarbij het verplegend personeel zicht heeft op het eetpatroon en de psychiater, hoofdbehandelaar, van de relevante zaken in de zorgverlening aan patiënte op de hoogte is. Ad 4. Bij de behandeling is gekozen voor systematische rehabilitatie, waarbij gebruik werd gemaakt van motiverende gespreksvoering. Met betrekking tot de behandeling van patiëntes angsten is gebruik gemaakt van de behandeling Resource Development Installation (RDI). Deze methode is afgeleid van de Eye Movement Desensitization and Reprocessing methode (EMDR). Het resultaat is tot op heden moeilijk meetbaar, omdat het lastig voor patiënte bleek om te komen tot een werkhypothese. Er is wel meer berusting en acceptatie van patiëntes beleving over haar dagelijkse situatie.
Gelet op patiëntes voorkeur tot het in eigen beheer innemen van medicatie heeft zij een jaar lang een Libermantraining ‘omgaan met antipsychotische medicatie’ gevolgd. Het proberen de medicatie in eigen beheer te laten plaatsvinden leidde bij patiënte tot onrust waardoor de medicatie weer onder toezicht werd verstrekt. In overleg met haar is gezocht naar een schema voor de verstrekking en het gebruik van medicatie in overeenstemming met het gewenste dagprogramma. Patiënte accepteert het feit dat zij de medicatie niet in eigen beheer kan innemen.
Ad 5. Klager heeft onvoldoende voor ogen dat het de taak is van zowel zorgverleners als wettelijke vertegenwoordiger om te bevorderen dat de onder curatele gestelde patiënt zijn beslissingen over zorgaangelegenheden zelf neemt voor zover zij tot een redelijke belangenafweging ter zake in staat is. De hulpverlener maakt uit of een patiënt al dan niet tot een redelijke waardering van haar belangen in staat kan worden geacht.
Vaststaat dat klager nauw bij de besluitvorming betrokken is en uitvoerig informatie ontvangt. Ook staat vast dat patiënte de behandelplannen weloverwogen heeft getekend. Verweerder heeft in overleg met andere behandelaars als goed hulpverlener gehandeld. De behandelend psychiater is hoofdbehandelaar en eindverantwoordelijk
Ad 6. Het voorschrijven van medicatie is niet de verantwoordelijkheid van een gz-psycholoog, maar van de behandelend psychiater.
Ad 7. De organisatie heeft moeite gehad om tot een afspraak te komen met klager over inzage in het elektronisch dossier omdat er van de zijde van de organisatie iemand moest worden vrijgemaakt om dat systeem te bedienen, waarbij kwam dat de data over en weer niet schikten. Verweerder stond buiten deze organisatorische problemen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Voor zover verweerder zijn oorspronkelijke ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot klager heeft gehandhaafd, overweegt het college dat klager in elk geval kan worden ontvangen in zijn klacht omdat patiënte zich naderhand via de raadsman aan zijn zijde heeft gevoegd als klaagster.
5.2
Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Gebleken is dat het klager zeer dwars zit dat verweerder hem in zijn rol van curator onvoldoende heeft betrokken bij de besluitvorming en de op basis daarvan tot stand gekomen behandelplannen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder van het begin af aan heeft getracht een open communicatielijn met klager op te zetten, ook al omdat hij op zijn hoede was omdat er voordien op andere afdelingen klachten waren ingediend door klager. Hij heeft zich evenwel niet gerealiseerd wat het betekende dat klager curator is. Dat is wat anders dan een naaste verwant als “contactpersoon”, zoals verweerder klager ook ter zitting nog een keer heeft aangeduid. Als niet het feit dat patiënte onder curatele stond daartoe aanleiding vormde, had, in elk geval het feit dat klager als curator uitdrukkelijk wees op de vraag in hoeverre de patiënt wilsbekwaam is voor verweerder als behandelaar aanleiding moeten zijn om samen met het team en in elk geval de psychiater een concreet onderzoek te doen naar en een gemotiveerd oordeel te geven over de wilsbekwaamheid van patiënte. Voorts had hij de curator hierbij moeten betrekken en hem hierover moeten inlichten. Verweerder heeft noch aan klager, noch aan het college ter zitting kunnen uitleggen hoe in concreto bij klaagster de wilsbekwaamheid is vastgesteld. Ter zitting is door verweerder daarentegen in algemene zin aangegeven dat in feite alle patiënten op de desbetreffende afdeling uit respect voor hun autonomie altijd als wilsbekwaam worden beschouwd. Dit diende echter steeds individueel te worden bepaald, zo nodig periodiek of per (nieuwe) behandeling. Daaraan heeft het hier ontbroken. Mede daardoor is de verhouding tussen klager en verweerder vanaf 2006 geëscaleerd.
Het gedeelte van de klacht dat betrekking heeft op het onvoldoende betrekken van klager als curator bij de behandeling is op basis van het voorgaande gegrond.
5.4
De klacht is voor al het overige ongegrond. Vanaf 2002 heeft de instelling elke maand de stukken van de voorgaande behandelperiode toegestuurd naar klager, met een inventarisatie daarvan. Daar valt niets op aan te merken. Het was aan klager om te vragen om nadere informatie over behandelmethodes, maar terecht heeft verweerder aangevoerd dat dit beter in een persoonlijk gesprek kan en niet schriftelijk. Het is niet aannemelijk geworden dat het aan verweerder is te wijten dat er geen mondeling overleg heeft plaatsgevonden, integendeel. Klager gaf immers ter zitting aan geen behoefte te hebben gehad aan regelmatig overleg. Het is ook geenszins aannemelijk geworden dat verweerder onvoldoende aandacht heeft geschonken aan patiënte. Patiënte werd multidisciplinair behandeld op verschillende deelgebieden met verschillende behandelingen. Klager verliest bij de door hem, met de beste bedoelingen aangedragen, alternatieven, en ook bij zijn wens dat patiënte voortaan door een andere behandelaar wordt begeleid naar meer zelfstandig wonen in een RIBW-omgeving, uit het oog dat het gaat om een ernstig zieke psychiatrische patiënte waarmee wellicht niet veel en in elk geval niet gemakkelijk vooruitgang is te boeken, in elk geval niet met de door hem aangedragen therapieën. Het is ook niet aannemelijk geworden dat verweerder onvoldoende tijd aan patiënte heeft besteed. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat de verantwoordelijkheid voor de medicatie bij de psychiater ligt, die ook eindverantwoordelijk is voor de behandeling als geheel. Ten slotte is niet aannemelijk geworden dat de tijdsduur die heeft gelegen tussen het verzoek om inzage in het (elektronisch) dossier en de daadwerkelijke inwilliging daarvan aan iets anders heeft gelegen dan aan organisatorische problemen bij de instelling en agendaproblemen aan beide kanten, waarvoor verweerder in elk geval niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is te houden. Het college is, kortom, van oordeel dat de behandeling van patiënte, voor zover verweerder daarvoor verantwoordelijk is te achten, adequaat is geweest.
5.5
Wat de zwaarte van de op te leggen maatregel betreft, wordt het volgende overwogen. De indruk bestaat dat de instelling zelf en de eindverantwoordelijke psychiater steken hebben laten vallen met betrekking tot de organisatie van de zorg rond een patiënte als hier, die onder curatele stond. In de periode waarin patiënte gedwongen was opgenomen en onder het regime van de Wet BOPZ viel, was al verschil van mening ontstaan tussen klager en de behandelend psychiater over de medicatie. Dat heeft uiteindelijk geleid tot een procedure in het kader van de Wet BOPZ bij de rechtbank in welk kader de rechtbank een onafhankelijke psychiater heeft benoemd om de wilsbekwaamheid van patiënte te beoordelen. De instelling was dus gewaarschuwd. Verweerder was echter de dagelijkse behandelaar, spin in het web en degene die de contacten met klager onderhield. De eindverantwoordelijke psychiater stond meer op afstand en tekende behandelplannen “voor gezien”. Dit betekent dat het voorgaande verweerder niet kon ontslaan van zijn eigen verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met de bepaling van de wilsbewaamheid van patiënte en de rol van klager als curator. Daartoe stond hem onder meer de “Handreiking voor beoordeling van wilsbekwaamheid”, te vinden op www.rijksoverheid.nl onder ‘documenten en publicaties’ ter beschikking. Het feit dat verweerder hier niet zorgvuldig mee is omgegaan is hem tuchtrechtelijk te verwijten en kan, ondanks alles, niet met minder dan een waarschuwing worden afgedaan.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 In hoger beroep stelt de psycholoog dat het Regionaal Tuchtcollege (i) patiënte ten onrechte heeft ontvangen als klaagster, (ii) klager ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in de klachten en (iii) ten onrechte heeft geoordeeld dat de psycholoog de wilsbekwaamheid van patiënte onvoldoende zou hebben onderzocht.
4.2 Klagers hebben gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Ontvankelijkheid van klager in zijn klacht voor zover deze gegrond was verklaard
4.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft in zijn beslissing onder 5.1 naar aanleiding van het ontvankelijkheidsverweer van de psycholoog overwogen dat klager in elk geval in zijn klacht kan worden ontvangen omdat patiënte zich naderhand via de raadsman aan zijn zijde heeft gevoegd als klager. Daarbij wordt kennelijk gedoeld op de verklaring van de gemachtigde van klager, mr. E. Klijn, die naast klager bij het vooronderzoek aanwezig was en heeft verklaard: Curandus staat achter de door de curator ingediende klacht. Ik heb met haar op kantoor de klacht besproken. Curandus wenst dat de curator geïnformeerd wordt over de behandeling van curandus. De wils(on)bekwaamheid van curandus is thans niet van belang nu het geen gedwongen opname met dwangbehandeling betreft. De curator heeft zijn eigen taak en verantwoordelijkheid met betrekking tot de behandeling van curandus.
4.4 De klacht is alleen door klager ingediend. In de klacht wordt patiënte als zodanig aangeduid en niet als “klaagster”. Dit geldt ook voor de door klager ingediende repliek. Bij het vooronderonderzoek heeft klager zich laten bijstaan door een gemachtigde, mr. Klijn. Hij verklaarde mede als gemachtigde van patiënte op te treden. Het is deze gemachtigde die voor het eerst naar voren brengt dat patiënte achter de door klager ingediende klacht staat. In het licht van het voorgaande acht het Centraal Tuchtcollege deze algemeen gestelde verklaring, die niet is toegespitst op de klacht die onderwerp is van dit hoger beroep en waarin (zoals hieronder nader te overwegen) de wils(on)bekwaamheid van patiënte centraal staat, een onvoldoende basis om patiënte naast klager als klaagster aan te merken. De grief van de psycholoog onder (i) is gegrond.
4.5 Ten aanzien van de grief onder (ii) wordt het volgende overwogen. Onder verwijzing naar (laatstelijk) de beslissing van dit College d.d. 1 oktober 2003 in zaak C2012.306 zijn als rechtstreeks belanghebbenden in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG aan te merken de wettelijke vertegenwoordigers van de patiënte, zoals de ouders of voogd van een minderjarige, of, bij een meerderjarige patiënt, zijn curator in geval van curatele of zijn mentor in geval van mentorschap. Deze wettelijke vertegenwoordigers kunnen slechts in hun hoedanigheid een klacht indienen. Een wettelijk vertegenwoordiger van een meerderjarige patiënt, zoals de al genoemde curator, die met betrekking tot diens behandeling een klacht indient zonder dat blijkt van instemming van de patiënt met de klacht, zal aannemelijk moeten maken dat de patiënt niet in staat is om ten aanzien van het al of niet indienen van een klacht behoorlijk zijn belangen waar te nemen. Dit houdt verband met het uitgangspunt dat de patiënt die daartoe behoorlijk in staat is, zelf degene is die beslist over het al of niet indienen van een klacht met betrekking tot zijn behandeling. Is of was de patiënt daartoe zelf behoorlijk in staat en is aannemelijk dat de patiënt niet zelf wil of zou hebben willen klagen over zijn behandeling, dan ontbreekt in beginsel voldoende belang voor die anderen bij een klacht over de behandeling van de patiënt met als gevolg dat (in dit geval) de curator niet rechtstreeks belanghebbende in de zin van de wet kan zijn.
4.6 Tegen deze achtergrond staat het Centraal Tuchtcollege voor de vraag of patiënte zelf in staat was tot het indienen van de klacht voor zover deze gegrond is verklaard en onderwerp is van dit hoger beroep, en aannemelijk is dat zij niet zelf wil of zou hebben willen klagen over haar behandeling voor zover aan de orde in dat onderdeel van de klacht.
4.7 Op grond van de onder 4.3 weergegeven verklaring van mr. Klijn voornoemd kan worden aangenomen dat patiënte in algemene zin in staat moet worden geacht een klacht over haar behandeling in te dienen. Steun daarvoor wordt nog gevonden in de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 26 september 2013. Het gerechtshof heeft in die beschikking de beslissing van de kantonrechter tot opheffing van de curatele bekrachtigd en heeft daartoe (onder 5.6) onder meer overwogen dat “betrokkene” (patiënte) thans in staat is haar belangen behoorlijk waar te nemen, omdat zij sinds 2005 onafgebroken heeft kunnen laten zien zelfstandig en voldoende weloverwogen beslissingen te kunnen nemen over haar hulpverlening. Het feit dat patiënte zelfstandig op het kantoor van mr. Klijn een verklaring als hiervoor geciteerd heeft afgelegd, past in dit beeld. Voor een tegengesteld oordeel in de onderhavige klachtprocedure heeft klager onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangedragen.
4.8 De vraag is vervolgens of aannemelijk is dat patiënte zou hebben willen klagen over het punt dat onderdeel is van de klacht voor zover deze door het Regionaal Tuchtcollege gegrond is geacht en onderwerp is van dit hoger beroep. Dit onderdeel van de klacht betreft het aan de psycholoog gemaakte verwijt dat hij als behandelaar van patiënte in verband met (in elk geval) het feit dat klager als curator uitdrukkelijk wees op de vraag of patiënte wilsbekwaam is, samen met het team en in elk geval de psychiater een concreet onderzoek had moeten doen naar en een gemotiveerd oordeel had moeten geven over de wilsbekwaamheid van patiënte, waarbij hij klager als curator had moeten betrekken en waarover hij hem had moeten inlichten. De kern van deze klacht wordt aldus gevormd door het volgens klager te gemakkelijk aannemen van de wilsbekwaamheid van patiënte. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is het aannemen van wils(on)bekwaamheid een aspect van de behandeling van patiënte dat bij uitstek haar eigen, persoonlijk belang raakt, zodat voor de hand zou hebben gelegen dat zij zelf deze klacht had ingediend. Als zij een klacht zou hebben ingediend, is voorts zonder nadere toelichting van klager onaannemelijk dat die klacht de, door klager bedoelde, strekking zou hebben gehad dat zij ten onrechte wilsbekwaam is bevonden. Tijdens de behandeling van het hoger beroep naar deze toelichting gevraagd, heeft klager verklaard dat als patiënte met deze klacht had ingestemd, dit bewijst dat zij inderdaad wilsonbekwaam is. Wat er zij van deze verklaring, hiermee wordt geenszins aannemelijk dat patiënte, die zoals onder 4.7 overwogen tot het indienen van een klacht in staat moet worden geacht, zelf deze klacht zou hebben willen indienen.
4.9 Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat in beginsel voor klager voldoende belang ontbreekt bij de klacht voor zover gegrond verklaard en onderwerp van dit hoger beroep, met als gevolg dat in zoverre klager als curator niet rechtstreeks belanghebbende in de zin van de wet kan zijn. Voor een uitzondering op dit beginsel is onvoldoende gebleken. Grief (ii) treft doel. Klager zal, met vernietiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, in zoverre in zijn voormelde klacht niet-ontvankelijk worden verklaard. Grief onder (iii) behoeft geen bespreking.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover daarbij onder 5.3 een deel van de klacht gegrond is verklaard en ter zake aan de psycholoog de maatregel van een waarschuwing is opgelegd;
en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart klager in zoverre in de klacht niet-ontvankelijk;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en dr. G.M. van der Aalsvoort en
drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2014.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.