ECLI:NL:TGZCTG:2014:86 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.046
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:86 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-03-2014 |
Datum publicatie: | 06-03-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.046 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager is de vader van een patiënt die verblijft in een TBS instelling. Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij: 1. door het opmaken, ondertekenen en opsturen van het verlengingsadvies terwijl hij wist dat dit advies onjuiste en foute informatie bevatte, een klinisch psycholoog onwaardig gedrag vertoont en daardoor de medische wetenschap in diskrediet brengt; 2. door het verstrekken van bewust onjuiste en zelfs foute informatie als onafhankelijk (medisch) adviseur aan de rechtbank, het vertrouwen van de rechter en de belangen van de patiënt heeft geschaad. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.046 van:
A.,wonende te B. (Dld),
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., gz-psycholoog, destijds werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. P.A. de Zeeuw van DAS-Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 20 december 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 december 2012, onder nummer 310/2011, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 december 2013, waar zijn verschenen klager en verweerder.
Verweerder werd bijgestaan door mr. P.A. de Zeeuw.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het (medisch) dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is de vader van E. (verder ‘patiënt’) die is geboren 1978, thans verblijvende in de instelling F. Namens patiënt heeft klager bij het college een klacht ingediend.
Verweerder was sinds 1 augustus 2004 als hoofd behandeling in dienst van de G. instelling en is daar thans niet meer werkzaam.
Op 20 augustus 2004 is patiënt veroordeeld voor aanranding van de eerbaarheid, gepleegd op 15 april 2004 met als beslissing ontslag van rechtsvervolging en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. In dat kader werd patiënt op 16 oktober 2004 geplaatst in een psychiatrische instelling. Op 20 april 2005 randde patiënt een stagiaire aan. Hij werd op 30 november 2005 veroordeeld tot TBS met voorwaarden.
Omdat patiënt de voorwaarden niet had nageleefd, werd hem op 13 oktober 2006 door de rechtbank TBS met dwangverpleging opgelegd. Na een periode van
13 maanden in gevangenissen te hebben doorgebracht, werd hij op 18 december 2007 opgenomen in de H. (verder ‘de andere instelling’). Daar verbleef patiënt ongeveer drie-en-een-half jaar. Tijdens dit verblijf werden door zijn behandelaren diverse wettelijke aantekeningen opgesteld en werden op 15 oktober 2007 en op 15 oktober 2009 verlengingsadviezen ten behoeve van de rechtbank opgesteld. In de ogen van klager bevatten deze verlengingsadviezen en wettelijke aantekeningen fouten, verkeerde interpretaties en vooroordelen. Hiertegen heeft klager uiteindelijk twee klaagschriften ingediend bij een ander Regionaal Tuchtcollege. Op 14 maart 2011 hebben de behandelaren van de andere instelling middels een brief aan klager laten weten dat zij daadwerkelijke fouten en onjuiste formuleringen hadden aangepast. Op 31 mei 2011 werd door het Hoofd Risicomanagement en behandeling van de andere instelling een rectificatie gezonden naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie (verder: het ministerie) om in het verleden verstrekte informatie te rectificeren.
Patiënt werd op 9 juni 2011 overgeplaatst naar de instelling waar klager werkzaam was. Op 23 juli 2011 verstrekte klager aan de eerste geneeskundige van de instelling een ordner met de complete briefwisseling die hij met de andere instelling heeft gevoerd, met daarbij een aanbiedingsbrief d.d. 19 juli 2011. Tevens is er een gesprek geweest met de maatschappelijk werker van de instelling waarin klager uitgebreid de problemen die hij had met de andere instelling heeft verteld. In dit gesprek is ook gesproken over voornoemde ordner.
Bij brief van 9 augustus 2011 heeft de eerste geneeskundige de ontvangst van de stukken bevestigd waarbij aan klager werd gevraagd of hij ermee akkoord ging dat het behandelteam ook toegang tot deze informatie had. Bij brief van 19 augustus 2011 heeft klager dat geaccordeerd.
Op 3 oktober 2011 heeft klager naar aanleiding van het behandelplan verweerder een brief geschreven.
Op 13 oktober 2011 is er een verlengingsadvies naar het ministerie verzonden.
Op 26 oktober 2011 ontving verweerder rapportages van twee ‘zesdejaars rapporteurs’. Met deze onafhankelijke rapporteurs heeft verweerder geen contact gehad, wel heeft hij kennis genomen van de inhoud van de rapporten.
Op 4 november 2011 is er een gesprek geweest tussen klager en verweerder en de behandelcoördinator. Aansluitend aan dat gesprek bracht klager een bezoek aan patiënt. Van hem ontving klager een afschrift van het verlengingsadvies.
Op 7 november 2011 en op 28 november 2011 zond klager aan verweerder een brief met daarin zijn ongenoegen omtrent de inhoud van het verlengingsadvies.
Per brief d.d. 23 november 2011 reageerde verweerder hierop en nodigde klager uit om de betreffende punten in een gezamenlijk overleg door te nemen. In de brief nam hij onder meer op: “Tot slot heb ik de indruk dat u mogelijk is ontgaan dat ik heb gezegd op de hoogte te zijn van het bestaan van uw briefwisseling met de K. Ik heb tevens gezegd deze niet gezien te hebben. Ik heb ter plekke gemeld wel de rapportage te hebben gezien van de onafhankelijke rapporteurs welke hebben gerapporteerd in het kader van het verstrijken van een termijn van 6 jaar. Mogelijk dat hierdoor verwarring is ontstaan.”
Op 7 december 2011 heeft dit gezamenlijk overleg plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder op 9 december 2011 een aanvulling op het verlengingsadvies naar het ministerie gezonden.
Op 8 februari 2012 heeft de rechtbank de TBS met twee jaar verlengd. Tegen deze beslissing werd hoger beroep ingesteld.
Op 4 juni 2012 heeft het gerechtshof de beslissing van de rechtbank vernietigd en de TBS met één jaar verlengd.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:
1 door het opmaken, ondertekenen en opsturen van het verlengingsadvies d.d. 13 oktober 2011, terwijl hij wist dat dit advies onjuiste en foute informatie bevatte, een klinisch psycholoog onwaardig gedrag vertoont en daardoor de medische wetenschap in diskrediet brengt;
2 door het verstrekken van bewust onjuiste en zelfs foute informatie als onafhankelijk (medisch) adviseur aan de rechtbank, het vertrouwen van de rechter en de belangen van patiënt heeft geschaad.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert - zakelijk weergegeven - aan dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is geweest en dat hij bij de totstandkoming van het verlengingsadvies heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem als behandelaar mag worden verwacht. Verweerder verzoekt het college -gemotiveerd- om de klacht in alle onderdelen af te wijzen als ongegrond. Op het verweer wordt zo nodig in het navolgende ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college ziet aanleiding de beide klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken, nu klager ook ter zitting heeft verklaard dat zijn klacht zich niet richt op de behandeling van patiënt, maar op het verlengingsadvies van 13 oktober 2011. Dat advies bevatte in zijn ogen onjuiste en foute informatie en is niet zorgvuldig tot stand gekomen. De vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot het verlengingsadvies van 13 oktober 2011 staat daarmee centraal.
5.3
Het college overweegt als volgt. Verweerder had de zorg voor een tot TBS veroordeelde patiënt, die overkwam uit een andere instelling en waarbij in zeer korte tijd (het uitbrengen van een verlengingsadvies dient plaats te vinden binnen een vastgestelde periode) een verlengingsadvies opgesteld moest worden. Verweerder heeft daarom met het behandelteam prioriteiten gesteld en heeft, zoals blijkt uit de stukken en zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, zich gericht op de delictanalyse, de diagnostiek en het inzetten van een behandeltraject. Deze drie aspecten waren relevant voor de inrichting van de behandeling en de snelheid waarmee deze behandeling gerealiseerd kon worden. Daarbij was van belang dat het delict waarvoor TBS was opgelegd een door patiënt begane aanranding betrof van een personeelslid van een zorginstelling. Nu ook de instelling waaraan verweerder verbonden was een zorginstelling betrof, wilde verweerder prioriteit geven aan de veiligheid van het eigen personeel. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat hij vanwege deze prioritering niet zelf kennis heeft genomen van de inhoud van de ordner van klager.
5.4
Ter zitting verklaarde verweerder dat het onderhavige verlengingsadvies is opgesteld vanuit verschillende bronnen. Hoofdbron was het overdrachtsformulier dat de instelling bij de aanvraag van de herselectie van patiënt, van de andere instelling heeft ontvangen. In dit overdrachtsformulier wordt informatie, waaronder de voorgeschiedenis, over een patiënt overgedragen door deze te rangschikken in verschillende boxen. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat hij ervan uit is gegaan dat de door hem ontvangen gegevens in het overdrachtsformulier met betrekking tot patiënt juist waren.
Ter verificatie van alle gegevens is het verlengingsadvies voor verzending door de behandelcoördinator met patiënt doorgenomen. Daarbij zijn aspecten van de voorgeschiedenis van patiënt bij patiënt zelf gecheckt. Er was op dat moment geen aanleiding tot verdere aanvullingen of correcties.
5.5
Verweerder heeft, zoals ter zitting is gebleken, op drie momenten een signaal ontvangen dat in de ogen van klager sprake was van onjuiste informatie in wettelijke aantekeningen en voorgaande verlengingsadviezen. Als eerste wist hij dat er een ordner met complete briefwisseling met de andere instelling was met daarbij een aanbiedingsbrief van klager. Als tweede was hij op de hoogte van het huisbezoek van de maatschappelijk werker aan klager en zijn echtgenote waarbij voornoemde ordner aan de orde is geweest, alsmede de problematiek met de andere instelling. Als derde had hij een brief ontvangen van klager d.d. 3 oktober 2011 naar aanleiding van het behandelplan van patiënt met daarin opmerkingen over het behandelplan van patiënt voor de periode juli-december 2011.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij deze signalen heeft gehoord, maar geen aanleiding heeft gezien om de ordner met correspondentie van klager in te zien omdat hij de informatie niet als van wezenlijke betekenis voor het verlengingsadvies heeft geacht. Hij zag de ordner met correspondentie van klager als één van de bronnen van informatie en hij was van mening dat de kliniek niet zonder zorgvuldige toetsing of afweging van de betreffende informatie kon overnemen datgene wat ouders schrijven in correspondentie. Wel heeft verweerder van de medewerkster die onder zijn verantwoordelijkheid het advies heeft opgesteld en van de maatschappelijk werker globaal vernomen wat er in de ordner stond. Verweerder heeft, zo blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting, na de twee brieven van klager en het gesprek extra tijd geïnvesteerd en de punten van commentaar van klager nader bestudeerd. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een wezenlijke bijstelling van het advies voor wat betreft de essentialia, te weten de diagnostiek, het behandeltraject en de
delictanalyse. Wel heeft verweerder hierna een aanvulling op het verlengingsadvies opgesteld. Daarin heeft hij, vanuit het oogpunt dat klager één van de bronnen is waarop het verlengingsadvies steunt, een viertal aanvullingen gedaan. Verweerder gaf tevens aan dat er op een aantal punten verschillen waren tussen wat enerzijds patiënt en pro-justitia rapportage en anderzijds de ouders weergaven. Deze aanvulling heeft verweerder naar het ministerie gezonden, enkele dagen voor de verlengingszitting en de rechtbank heeft op basis van het advies en de aanvullingen beslist.
5.6
Het college is van oordeel dat verweerder mocht vertrouwen op de juistheid van de in de overdracht door de andere instelling gegeven informatie, zoals verwoord in de ‘boxen’ behorend bij het overdrachtsformulier dat daartoe voor een zorgvuldige informatieverstrekking is opgesteld. Dat verweerder zich bij het stellen van prioriteiten aanvankelijk heeft gericht op het indexdelict, namelijk aanranding en daarbij behorende risico’s voor het personeel in de instelling, acht het college niet onbegrijpelijk. Verweerder diende in betrekkelijk korte tijd een verlengingsadvies op te stellen. Dat was mede in het belang van patiënt nu daardoor sneller met de behandeling en een eventueel verloftraject kon worden gestart, aldus verweerder. Hij heeft de tijd genomen om met klager diens onvrede over het verlengingsadvies te bespreken. Verweerder heeft daarop een aanvulling op het verlengingsadvies naar het ministerie gezonden. Het college oordeelt hierover dat, hoewel het beter ware geweest dat verweerder in het verlengingsadvies zelf op zijn minst melding zou hebben gemaakt van elkaar tegensprekende bronnen, dan wel dat de ouders van patiënt op verschillende punten een andere mening waren toegedaan, het handelen van verweerder in dezen niet zodanig is dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Verweerder heeft naar het oordeel van het college in redelijkheid kunnen komen tot het opgestelde verlengingsadvies en heeft dit tijdig aangevuld. Daarmee is de rechtbank volledig geïnformeerd en zijn de belangen van patiënt, anders dan klager betoogt, niet in het gedrang gekomen.
Dat verweerder de rechtbank een ander advies heeft doen toekomen dan de ‘zesdejaars rapporteurs’, die beide tot een verlenging van één jaar adviseerden, maakt het bovenstaande niet anders. Immers deze rapporteurs rapporteren onafhankelijk van kliniek en patiënt, en dus ook zonder contact met verweerder, aan de rechtbank waarbij het juist gaat om onafhankelijke advisering aan de rechtbank. Ook het feit dat het gerechtshof anders heeft geoordeeld leidt niet zonder meer tot de conclusie dat dit terug te voeren is op de aanvullende of afwijkende informatie uit de ordner van klager.
5.7
Het vorenstaande brengt mee dat de klacht in beide onderdelen ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Voor zover klager meer in zijn algemeenheid het probleem van onjuiste dossiervoering over zijn zoon aan het College heeft willen voorleggen, wordt overwogen dat het Centraal Tuchtcollege daarover geen oordeel kan vellen omdat dit de reikwijdte van de klacht te buiten gaat.
4.4 De voorgaande overwegingen leiden tot het oordeel dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en prof. mr. J.K.M. Gevers, leden juristen, en drs. G.A.M. Mensing en prof. dr. M.J.M. van Son, leden beroepsgenoten, en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.