ECLI:NL:TGZCTG:2014:79 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.078
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:79 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-03-2014 |
Datum publicatie: | 06-03-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.078 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster is door de aangeklaagde psychiater bezocht op haar woonadres op verzoek van de crisisdienst ter beoordeling van haar geestvermogens in het kader van een verzoek ter verkrijging van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet BOPZ. Klaagster verwijt de psychiater dat hij zonder onderzoek een geneeskundige verklaring heeft opgesteld en derhalve onzorgvuldig heeft gehandeld. De opgestelde geneeskundige verklaring is niet gebaseerd op eigen waarnemingen en bevat onjuistheden. Klaagster voelt zich onheus bejegend door de incorrecte en onzorgvuldige handelwijze van de psychiater. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in al zijn onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege neemt de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege over en voegt daaraan toe dat de geneeskundige verklaring voldoet aan de criteria uit de Richtlijn besluitvorming dwang: opname en behandeling (2008). Het beroep wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.153 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. D. Beekman te Voorburg,
tegen
C., gz-psycholoog, destijds werkzaam te D.,
verweerster in beide instanties, gemachtigde:
mr. I.P.C. Sindram, advocaat te Malden.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 26 april 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van
26 januari 2012, onder nummer 1168a, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 december 2013, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door
mr. D. Beekman, en verweerster, bijgestaan door mr. I.P.C. Sindram.
Mr. Beekman heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
De klacht betreft de dochter van klaagster, geboren op 1990 en overleden op 6 februari 2010, hierna ook patiënte te noemen.
Patiënte leed aan anorexia nervosa, borderline persoonlijkheidsstoornis en PTSS (post traumatisch stress syndroom). Sinds 14 april 2009 was patiënte opgenomen in E., waar verweerster werkzaam was. Op 2 juli 2009 deed patiënte thuis een suïcidepoging, waarna zij tot 10 september 2009 in het ziekenhuis heeft gelegen en vervolgens revalidatie in een PAAZ heeft ondergaan. Op 22 oktober 2009 werd patiënte in dissociatieve toestand door een bus aangereden, waarbij zij haar sleutelbeen brak. Daaraan is patiënte op 4 november 2009 geopereerd, waarna zij op 11 november 2009 weer in E. terecht kon. Omdat patiënte in de nacht van 27 op 28 januari 2010 acuut suïcidaal was, werd zij op vrijwillige basis opgenomen op de gesloten afdeling van de F. afdeling G.. Na de opname heeft overleg plaatsgevonden tussen de behandelend psychiater en verweerster. Verweerster heeft op 28 januari 2010 om 10.30 uur uitgebreid met patiënte gesproken. Ook op 29 januari 2010 heeft verweerster aan het eind van de ochtend met patiënte gesproken. ’s Middags om ongeveer 15.00 uur heeft patiënte zich in haar kamer opgehangen. Patiënte is vervolgens in het ziekenhuis opgenomen, alwaar zij op 6 februari 2010 is overleden.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerster dat zij duidelijke signalen van patiënte dat zij niet op de gesloten afdeling wilde blijven, zich daar angstig voelde, niet sliep, niet at en toenemend overstuur, boos en angstig werd en alle contacten afhield, niet aan de verantwoordelijke psychiater heeft gemeld en voorts dat verweerster klaagster op het verkeerde been heeft gezet door te benadrukken dat patiënte veilig was, dat het therapeutisch gezien goed met haar ging en dat het geweldig was dat patiënte akkoord was gegaan met vrijwillige opname.
Klaagster heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd.
In het gesprek op 28 januari 2010 heeft patiënte gesmeekt om hulp van verweerster om toestemming te krijgen de afdeling te verlaten en thuis het weekeinde te mogen doorbrengen. Op 29 januari 2010 werd het verweerster duidelijk dat de geestelijke gesteldheid van patiënte slecht was en dat er sprake was van paniek en boosheid. patiënte wilde maar één ding: weg uit de gesloten afdeling. Het was voor verweerster duidelijk dat er bij patiënte geen sprake was van een vrijwillige opname. Verweerster heeft dit niet met de verantwoordelijke psychiater besproken. Verweerster heeft patiënte wel geadviseerd een herbeoordeling bij de psychiater aan te vragen, maar heeft patiënte daarbij niet ondersteund en verzuimd de psychiater in te lichten over de slechte toestand van patiënte. Nadat patiënte had gehoord dat er geen psychiater was om een herbeoordeling te doen, heeft zij weer met verweerster gebeld. patiënte was toen ernstig in paniek en uitte een duidelijke suïcidedreiging. Dit heeft verweerster niet doorgegeven aan de verantwoordelijke psychiater. Verweerster heeft patiënte ook niet ondersteund toen zij vernam dat er geen psychiater aanwezig was om een herbeoordeling te doen. Deze ernstige nalatigheden en het verwijtbaar handelen van verweerster hebben ermede in geresulteerd dat patiënte psychiatrische hulp is onthouden, wat uitmondde in de suïcide van patiënte.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft allereerst haar reactie gegeven op de inhoud van de uitspraak van de klachtencommissie. Verweerster heeft - kort en zakelijk weergegeven – het navolgende opgeworpen.
Nadat patiënte was opgenomen in G., heeft verweerster overleg gevoerd met de behandelend psychiater, die van verweerster wilde weten of patiënte zich aan afspraken zou houden. In dat overleg heeft verweerster onder verwijzing naar de suïcidepoging, waarna patiënte op de intensive care was beland, aangegeven dat patiënte zich niet altijd aan afspraken hield. De reden van de opname en de weerstand van patiënte tegen de verlengde opname in het weekend waren goed bekend bij de psychiater en het behandelend team. De verlengde opname in het weekend was nodig omdat E. in het weekend dicht is. Heropname in E. zou de maandag na het weekend beoordeeld worden.
Patiënte heeft verweerster verzocht de aan de psychiater gedane uitlating in te trekken, niet omdat patiënte het verblijf op de afdeling wilde beëindigen, maar omdat zij bang was voor het omzetten van een vrijwillige opname in een dwangopname met IBS. Verweerster heeft patiënte medegedeeld waarom zij haar opinie aan de psychiater had gegeven, dat zij niet kon beslissen over het wel of niet naar huis gaan en dat patiënte een herbeoordeling kon vragen. Patiënte heeft verweerster niet gevraagd een herbeoordeling voor haar te regelen.
Patiënte heeft verweerster aangegeven dat het op de afdeling mis zou kunnen gaan en dat zij hoopte dat, als dat zou gebeuren, verweerster zich voor de rest van haar leven schuldig zou voelen. Verweerster heeft die uitlating gezien als een bewijs dat er nog steeds contact was met patiënte en dat er geen sprake was van dissociatief gedrag. Na het gesprek op 29 januari 2010 heeft verweerster geen contact gehad met de psychiater omdat zij van mening was dat het toestandsbeeld van patiënte ongewijzigd was, maar wel met de medewerkers, die er van op de hoogte waren dat patiënte boos was over het advies van verweerster en de gevolgen daarvan.
Verweerster heeft de suïcide dreiging steeds uitermate serieus genomen. De toegenomen acute suïcidaliteit heeft geleid tot opname op de gesloten afdeling. Tijdens haar verblijf op die afdeling heeft patiënte geen directe acute suïcide uiting gedaan. Op geen enkel moment kwam er nieuwe informatie die afweek van wat al bekend was en op basis waarvan een directe wijziging van het beleid geboden zou zijn geweest. Alle relevante info was bij de behandelend psychiater en het team bekend. Zij bepaalden het beleid.
Patiënte had verweerster uitdrukkelijk verboden haar moeder in te lichten over de achterliggende emoties en de aanleiding voor de opname. Verweerster heeft klaagster wel ingelicht over de opname op de gesloten afdeling, maar kon klaagster gelet op het verbod van patiënte, die meerderjarig was, geen verdere informatie verstrekken. Het is niet juist dat verweerster klaagster op het verkeerde been heeft gezet. Klaagster was zeer goed op de hoogte van de suïcidaliteit van patiënte en de daarmee samenhangende acute opname. Verweerster betwist niet alleen dat zij tekort is geschoten in het overleg met de psychiater, maar ook het veronderstelde causaal verband. Aan verweerster kwam geen enkele zeggenschap of verantwoordelijkheid voor de behandeling toe ten tijde van patiëntes opname in G.
5. De overwegingen van het college
In verband met een acute suïcidedreiging in de nacht van 27 op 28 januari 2010 is patiënte opgenomen op de gesloten afdeling van de F. (kliniek G.). Door die opname is de verantwoordelijkheid voor patiënte overgegaan op de behandelend psychiater van die gesloten afdeling. Het feit dat verweerster op
28 januari 2010 met patiënte heeft gesproken en haar op 29 januari 2010 uit betrokkenheid heeft bezocht, maakt dit niet anders.
Vast staat dat tussen verweerster en de behandelend psychiater op 28 januari 2010 overleg is geweest, met name over de vraag of patiënte zich aan eventueel te maken afspraken zou houden. Op grond van haar ervaring heeft verweerster aan de behandelend psychiater medegedeeld dat patiënte zich niet altijd aan afspraken hield. De wens van patiënte om de gesloten afdeling te mogen verlaten, was bij de behandelend psychiater en het behandelteam bekend. De beslissing om patiënte op de afdeling te houden lag niet bij verweerster, maar bij de behandelend psychiater. Zowel patiënte alsook klaagster wisten dat op de maandag na het weekend de beoordeling of terugkeer naar E. mogelijk was, zou plaatsvinden.
Het verwijt van klaagster dat verweerster niet aan de behandelend psychiater heeft aangegeven hoe de toestand van patiënte was, is naar het oordeel van het college niet terecht. Verweerster heeft, naar zij uitdrukkelijk heeft verklaard, geen wijziging in het toestandsbeeld van patiënte waargenomen en juist geconstateerd dat zij nog steeds contact met patiënte had, zodat van een dissociatieve toestand geen sprake was. De inhoud van het dossier geeft naar het oordeel van het college geen aanleiding te veronderstellen dat de inschatting van verweerster niet juist is geweest en dat er wel sprake was van een wijziging van het toestandsbeeld, die reden gaf de behandelend psychiater in te lichten. Daarbij komt dat verweerster op 29 januari 2010 nog wel heeft overlegd met het behandelteam, dat van de situatie van patiënte goed op de hoogte was.
Van de suïcidaliteit van patiënte moet klaagster goed op de hoogte zijn geweest gelet op de eerdere suïcidepoging die thuis plaats heeft gevonden. Verweerster heeft klaagster wel van de opname op de gesloten afdeling op de hoogte gesteld, maar kon klaagster vanwege haar geheimhoudingsplicht geen verdere informatie geven, nu patiënte haar dat verboden had.
Nu klaagster wel moest c.q. kon begrijpen dat een crisisopname op een gesloten afdeling niet zonder reden geschiedt, kan niet worden volgehouden dat verweerster klaagster op het verkeerde been heeft gezet.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt er toe dat de klacht ongegrond wordt bevonden.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster heeft onder aanvoering van één grief hoger beroep ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege. Deze grief houdt in dat verweerster is tekort geschoten in haar zorg jegens de dochter van klaagster (hierna: patiënte), meer in het bijzonder dat verweerster:
1) de signalen van patiënte dat het weer slechter met haar ging niet heeft gemeld;
2) de suïcidedreiging van patiënte niet serieus genoeg heeft opgevat;
3) onvoldoende overleg heeft gepleegd met de psychiater van F. (hierna: F.).
Het beroep van klaagster strekt tot gegrondverklaring van de klacht en tot het opleggen van een maatregel aan verweerster.
4.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Patiënte is in de nacht van woensdag 27 op donderdag 28 januari 2010 wegens een acute suïcidedreiging vrijwillig opgenomen op een gesloten afdeling van F. Direct daaraan voorafgaand was patiënte opgenomen in E., waar verweerster haar behandelend psycholoog was. Vast staat dat in de ochtend van 28 januari 2010 de behandelend psychiater (hierna: de psychiater) van patiënte in F. met verweerster over patiënte heeft overlegd, onder meer over de vraag of en in welke mate zij te vertrouwen was in het maken van eventuele afspraken omtrent haar verblijf aldaar. Op grond van haar ervaring met patiënte heeft verweerster aan de psychiater meegedeeld dat patiënte zich meestal aan de gemaakte afspraken hield, maar dat een eerdere ervaring haar had geleerd dat dat niet altijd het geval was. De laatste keer dat patiënte zich niet aan de afspraak heeft gehouden, heeft zij een suïcidepoging ondernomen en is zij als gevolg daarvan op intensive care opgenomen geweest. De wens van patiënte om de (gesloten) afdeling te mogen verlaten was bij de psychiater en het behandelteam bekend. De beslissing om patiënte op de afdeling te houden en dat ook aan haar mee te delen lag niet bij verweerster, maar bij de psychiater. Ter terechtzitting heeft verweerster toegelicht dat de rolverdeling tussen haar en de psychiater was dat verweerster meer steunend zou zijn in het contact met patiënte aangezien zij de behandelrelatie met patiënte zou voortzetten als zij weer zou terugkeren naar E.. De behandelend psychiater zou beslissen over de behandeling van patiënte in F. en hij zou de afspraken met haar maken. Patiënte wist dat op de maandag na het weekend een herevaluatie van haar opname in F. zou plaatsvinden.
4.4 Verweerster heeft ter terechtzitting verklaard dat patiënte haar eerdere
suïcidepogingen steeds heeft ondernomen vanuit een dissociatieve toestand. Patiënte trok zich in die toestand terug en verloor het contact met haar omgeving. Volgens verweerster verkeerde patiënte op 29 januari 2010 niet in een dergelijke toestand, de communicatie met patiënte was helder en er waren geen denkstoornissen. Patiënte was boos, omdat zij de afdeling niet mocht verlaten. Met die boosheid was patiënte volgens verweerster juist wel in contact met haar omgeving en viel suïcide niet te verwachten. Verweerster heeft ook verklaard dat patiënte in het laatste telefooncontact met haar heeft gezegd dat het ook in F. mis zou kunnen gaan en dat ze hoopte dat verweerster zich daarover dan haar hele leven schuldig zou voelen. Volgens verweerster liet patiënte zich wel vaker zo tegen haar uit. Verweerster betwist dat patiënte tegen haar heeft gezegd dat ze zich daadwerkelijk zou gaan suïcideren.
4.5 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege kon en mocht verweerster op basis van haar ervaring met patiënte inschatten dat de boosheid die patiënte op
29 januari 2010 ontwikkelde niet indiceerde dat het risico van dissociatie en derhalve op acuut suïcidegevaar groter werd. Er was geen wijziging in de zin van verslechtering in het toestandsbeeld van patiënte. De inhoud van het dossier geeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding te veronderstellen dat verweerster haar inschatting niet op goede gronden heeft gemaakt en dat wel sprake was van een verslechtering in het toestandsbeeld van patiënte die reden gaf opnieuw in overleg te treden met de behandelend psychiater. Verweerster heeft aan het einde van de ochtend op 29 januari 2010 overleg gehad met het behandelteam, dat van de situatie van patiënte op dat moment goed op de hoogte was. Dat patiënte tegen verweerster heeft gezegd dat ze zich daadwerkelijk zou gaan suïcideren, is gelet op de betwisting van verweerster niet vast komen te staan. De uitlating van patiënte over de mogelijkheid dat het mis zou kunnen gaan in F. en de hoop dat verweerster zich daarover haar hele leven schuldig zou voelen, kan geduid worden in het licht van de boosheid van patiënte. Verweerster hoefde daaruit niet af te leiden dat patiënte zich daadwerkelijk zou gaan suïcideren.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat verweerster niet verweten kan worden dat zij is tekort geschoten in de zorg jegens patiënte door niet te communiceren over haar toestand met het behandelend team en de psychiater, en dat zij de suïcidedreiging van patiënte niet serieus heeft opgevat. De grief van klaagster faalt dan ook. Het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en prof. mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en drs. G.A.M. Mensing en
prof. dr. M.J.M. van Son, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2014
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.