ECLI:NL:TGZCTG:2014:77 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.293
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:77 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-03-2014 |
Datum publicatie: | 04-03-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.293 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de psychiater dat zij een rapport heeft opgesteld dat niet in overeenstemming is met de Richtlijn psychiatrische rapportage. Volgens klager heeft de psychiater hem onheus bejegend, heeft zij haar rapport onvoldoende onderbouwd en voldoet haar rapportage verder niet aan de eisen van zorgvuldigheid, deskundigheid, relevantie en intersubjectieve toetsbaarheid. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klager afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.293 van:
A., wonende te B., appellant,
gemachtigde: mr. J.J. Weldam,
tegen
C., psychiater, werkzaam te D., verweerster in hoger beroep.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna: klager - heeft op 2 mei 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna: de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 maart 2013, onder nummer 12/184 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 januari 2014. Klager is niet verschenen, doch heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J.J. Weldam. De psychiater is verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager heeft in 2000 door een misdrijf zijn dochter E. van vijf jaar oud verloren.
2.2 Verweerster heeft in opdracht van de rechtbank Utrecht, sector handel- en familierecht op 24 september 2010 en 1 oktober 2010 bij klager een psychiatrisch onderzoek verricht, waarvan op 8 november 2010 het conceptrapport is uitgebracht. Het onderzoek had tot doel te onderzoeken of bij klager sprake was van een in de psychiatrie erkende ziektebeeld, ontstaan ten gevolge van het gewelddadige overlijden van zijn dochter. In het conceptrapport staat het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:
´(..)
Hoofdstuk 1, het geschil
De vijfjarige dochter E. van betrokkene is in september 2000 gewelddadig om het leven gekomen (..). Betrokkene claimt zgn. shockschade, waarvoor moet worden aangetoond dat sprake is van een erkend psychiatrisch ziektebeeld, veroorzaakt door de gewelddadige dood van E. . Het huidige onderzoek dient ter vaststelling van genoemd erkend psychiatrisch ziektebeeld, en de oorzakelijke relatie met de gewelddadige dood van E..
Hoofdstuk 2, vraagstelling
De vragen, die beantwoord dienen te worden met het verrichte psychiatrische onderzoek luiden als volgt:
1. Is bij Habchi sinds september 2000 sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en zo ja welk ziektebeeld? (..)
2. Indien er sprake is van een erkend psychiatrisch ziektebeeld, kunt u dan aangeven hoe dit ziektebeeld kan zijn ontstaan?
3. Zou het ziektebeeld ook zijn ontstaan of hebben kunnen ontstaan zonder de gewelddadige dood van E.? Zo ja, kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid?
4. Is er naar uw mening sprake van een in de toekomst te verwachten verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde klachten en symptomen en zo ja, in welke mate en op welke termijn verwacht u deze verbetering of verslechtering?
5. Heeft u therapeutische suggesties voor betrokkene?
6. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?
(..)
Hoofdstuk 6. Beschouwing: Interpretatie van de verzamelde gegevens
(..)
Hij presenteert zich ten behoeve van een letselschadevergoeding met psychische klachten en dysfunctioneren, die hij toeschrijft aan de gewelddadige dood van zijn jongste dochter bij zijn eerste vrouw, 10 jaar geleden.
Het verhaal van betrokkene in het huidige onderzoek strookt niet met beschikbare medische gegevens. Betrokkene vertelt dat hij goed functioneerde tot de dood van zijn dochter en dat hij nadien psychisch ziek is geworden en daardoor slechter is gaan functioneren. De beschikbare gegevens spreken dat tegen: al sinds 1982 is betrokkene bekend met vele, veelal onbegrepen lichamelijke klachten als hoofdpijn, buikpijn, rugpijn, moeheid etc, resulterend in een hoge medische consumptie en gepaard gaand met dysfunctioneren, (..). Betrokkene geeft een onwaarachtige verklaring voor zijn arbeidsongeschiktheid, (..). Naast het feit dat betrokkene al sinds 1988 niet meer werkt bestaan sinds minstens 1984 ernstige relatieproblemen omdat betrokkene’s eerste echtgenote niet doet wat hij van een vrouw en een moeder verwacht. (..) Bij de echtelijke problemen zijn veel hulpverleners betrokken geraakt. (..) Betrokkene reageert verrast als ik laat blijken te weten van de betrokkenheid van de kinderbescherming op zeker moment, (..). (..)
Betrokkene’s emotionele uitingen, huilen, doen bovendien onecht aan, ondanks de voorstelbaarheid van dergelijke emoties in de omstandigheden.
Daarom moet naast betrokkene’s verhaal en presentatie gekeken worden naar aanvullende aanwijzingen dat dergelijke klachten ook daadwerkelijk bestaan. (..)
Er zijn geen aanwijzingen dat zijn functioneren is verslechterd sinds de dood van zijn dochter, hetgeen pleit tegen een bijkomende psychiatrische stoornis, nadien ontstaan. (…)
Betrokkene komt voorts uit zijn levensgeschiedenis naar voren als een volhardend man, die alles in het werk stelt om zijn doelen te bereiken. (..). Het enige waar betrokkene niet in is geslaagd is het in het gareel houden van zijn eerste vrouw. Hij heeft alles op alles gezet om haar toch datgene te laten doen wat hij van een vrouw verwachtte, tot huiselijk geweld aan toe, maar zonder succes (..)
Hoofdstuk 6 Beantwoording gestelde vragen
1. Is bij A. sinds september 2000 sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en zo ja welk ziektebeeld? Nee (..)
2. Indien er sprake is van een erkend psychiatrisch ziektebeeld, kunt u dan aangeven hoe dit ziektebeeld kan zijn ontstaan? Niet van toepassing
7. Zou het ziektebeeld ook zijn ontstaan of hebben kunnen ontstaan zonder de gewelddadige dood van E.? Zo ja, kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid? Niet van toepassing
8. Is er naar uw mening sprake van een in de toekomst te verwachten verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde klachten en symptomen en zo ja, in welke mate en op welke termijn verwacht u deze verbetering of verslechtering?Nee
9. Heeft u therapeutische suggesties voor betrokkene? Nee
10Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn? Nee
(..)
2.3. Verweerster heeft in het kader van het blokkerings- en correctierecht van klager haar eerste concept-rapport naar klager gezonden. Klager heeft gebruik gemaakt van zijn blokkeringsrecht waarna aan het deskundigenonderzoek een einde is gekomen.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht komt er in de kern op neer dat verweerster een rapport heeft opgesteld dat niet in overeenstemming is met de eisen van de Richtlijn psychiatrische rapportage. Volgens klager heeft verweerster hem onheus bejegend, heeft zij haar rapport onvoldoende onderbouwd en voldoet haar rapportage verder niet aan de eisen van zorgvuldigheid, deskundigheid, relevantie en intersubjectieve toetsbaarheid.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1. Het college stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie rapportages als door verweerder uitgebracht aan de volgende criteria dienen te voldoen:
1. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
2. de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en
bevindingen vermeld in het rapport;
3. die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;
4. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;
5. de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde
vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Het tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
De rapportage voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en geeft uitgebreid inzicht in de gevolgde gedachtengang. Verweerster heeft in het rapport eerst de aan haar voorgelegde vragen van de rechtbank en de context waarin deze moeten worden beantwoord weergegeven en heeft vervolgens concreet uiteengezet op grond van welke gegevens zij tot haar oordeel is gekomen. Vervolgens heeft zij de gestelde vragen gemotiveerd beantwoord. Ook uit het oogpunt van vakkundigheid kan het rapport de toets der kritiek doorstaan. De conclusies volgen namelijk logisch uit de door verweerster geconstateerde feiten en omstandigheden. Dat klager het oneens is met deze conclusies en zich niet herkent in het geschetste beeld maakt dit niet anders. Na de totstandkoming van het concept-rapport is klager in de gelegenheid gesteld commentaar te geven en gebruik te maken van zijn blokkeringsrecht zodat daarmee ook is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Dat klager geen gebruik heeft gemaakt van zijn correctierecht kan niet aan verweerster worden tegengeworpen.
5.3. Klager stelt dat het in het kader van dit psychiatrisch onderzoek niet relevant was om van het huiselijk geweld melding te maken. Het college volgt klager daarin niet, nu de aantekening past in de beschouwing zoals verweerster die van klager heeft gemaakt en de aantekening op zichzelf niet onjuist is. Hoewel ook verweerster erkent dat de gewraakte passage op verzoek van klager uit het rapport gelaten had kunnen worden, kan dus niet worden gezegd dat zij door de passage te handhaven tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
De conclusie van het voorgaande is, nu ook geen aanwijzingen zijn voor de door klager gestelde onheuse bejegening, dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor opgenomen onder 2. De feiten .
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klager verworpen. Klager kan zich in dit oordeel niet vinden en heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot het geven van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. Dit betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, welke het Centraal Tuchtcollege voldoende gemotiveerd acht, in stand blijft.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en
mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. A.C. Allertz en drs. M. Drost, leden- beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van
4 maart 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.