ECLI:NL:TGZCTG:2014:56 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.199

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:56
Datum uitspraak: 13-02-2014
Datum publicatie: 13-02-2014
Zaaknummer(s): c2013.199
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: .

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.199 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D.,verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. S. Slabbers, jurist bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 23 april 2012 via het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen psychiater A. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 februari 2013, onder nummer 12/175 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 november 2013, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

drs. E. te F., en de arts bijgestaan door haar gemachtigde.

De zaak is over en weer bepleit. Klager heeft zijn standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerster heeft op 8 maart 2011 klager gezien in het kader van een door het UWV aangevraagde psychiatrische expertise.

2.2 Verweerster heeft naar aanleiding van het gesprek dat zij met klager had een concept-rapport opgesteld, dat zij per e-mail aan klager heeft gezonden. In dit rapport heeft verweerster onder meer vermeld dat klager lid is van een schietvereniging.

2.3 Klager heeft vervolgens aan verweerster kenbaar gemaakt dat hij zich niet kon verenigen met de inhoud van de concept-rapportage. Klager heeft verweerster daarbij, eveneens per e-mail, een door hem van opmerkingen voorziene versie van het concept-rapport doen toekomen. Verweerster verklaarde zich vervolgens niet bereid om (al) de door klager voorgestelde wijzigingen over te nemen.

2.4 Klager is een klachtenprocedure tegen verweerster gestart. Onderwijl ging de discussie tussen hem en verweerster via de e-mail verder.

2.5 In het kader van de klachtenprocedure is door de klachtencommissie een hoorzitting gepland in juli 2011. In dezelfde periode zou, zo was partijen bekend, het zwangerschapsverlof van verweerster ingaan.

2.6 Op 12 juli 2011, kort voor de behandeling bij de klachtencommissie, heeft klager aan verweerster een e-mail gezonden met de volgende inhoud:

“Op de vooravond van úw Verlof was de volgende réportage te zien. Met twee verwijzingen: □□□ http://nos.nl/artikel/255265-verguning-G.-had-niet-gemogen.html□

□□ Ter overweging en voorbereiding op de hoorzitting. Inderdaad geen discussie meer per mail! □□□ Het beste verder, de komende tijd met úw gezondheid en Verlof… Groet, □□ A.”

2.7 Omdat verweerster deze mail als dreigend ervoer, heeft zij, na advies te hebben ingewonnen van een collega-arts en de artseninformatielijn van de KNMG, de situatie anoniem ter beoordeling voorgelegd aan de politie Regio Midden-Holland.

2.8 Na kennis te hebben genomen van de situatie heeft de politie verweerster verzocht de personalia van klager te verstrekken. Dit heeft zij vervolgens gedaan. Ook het lidmaatschap van klager van een schietvereniging is aan de politie gemeld.

2.9 Op 12 juli 2011 is de politie bij klager in huis geweest voor inbeslagname van wapens.

2.10 Op 13 juli 2011 heeft verweerster aangifte gedaan wegens bedreiging.

2.11 Het door verweerster over klager opgestelde rapport is, mede in verband met zijn hierover ingediende klacht, ingetrokken en vernietigd”.

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat

a. verweerster haar medisch beroepsgeheim heeft doorbroken;

b. verweerster onjuiste informatie over klager aan de politie heeft verstrekt;

c. verweerster niet de juiste procedure heeft gevolgd wat betreft haar reactie op de onder 2.6 weergegeven e-mail.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan”.

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college ziet aanleiding de verschillende klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. Blijkens de door klager ingediende stukken is de kern van zijn klacht dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door, na ontvangst van zijn onder 2.6 weergegeven e-mailbericht, ertoe over te gaan de politie te informeren.

5.2 Het college stelt voorop dat het optreden van verweerster beoordeeld dient te worden naar het bepaalde in artikel 88 van de wet BIG, volgens welk artikel verweerster verplicht is tot geheimhouding ten opzichte van al datgene wat haar bij het uitoefenen van haar beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg ter kennis is gekomen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen. Deze geheimhoudingsplicht mag alleen worden doorbroken als er sprake is van overmacht of een conflict van plichten. Bij het maken van een keus om deze plicht te doorbreken spelen onder meer de volgende criteria een rol:

* Het is niet mogelijk toestemming te vragen dan wel te krijgen.

* Zwijgen kan ernstige schade opleveren.

* Het doorbreken kan deze schade voorkomen.

* Het beroepsgeheim wordt zo min mogelijk geschonden.

* De arts ziet geen andere weg om het probleem op te lossen.

5.3 Verweerster voert aan dat zij de onder 2.6 weergegeven e-mail van klager als bedreigend heeft ervaren. Teneinde een mogelijke tenuitvoerlegging daarvan te voorkomen achtte zij het noodzakelijk de personalia van klager aan de politie te verstrekken. Onder de gegeven omstandigheden achtte zij het niet mogelijk toestemming aan klager te vragen. Verweerster stelt in dat verband dat zij ervan op de hoogte was dat klager, net als G., lid was van een schietvereniging. Daarnaast vond zij dat klager in het verloop van de tussen haar en hem voortdurende e-mailcorrespondentie, steeds meer een verwarde indruk maakte. Deze factoren hebben haar doen besluiten, na collegiaal advies te hebben ingewonnen en de KNMG-artseninformatielijn te hebben gebeld, de casus anoniem aan de politie voor te leggen. Nadat de politie kennis had genomen van de e-mail is verweerster verzocht de personalia van klager te verstrekken. Zij wijst er op dat zij geen medische gegevens over klager aan de politie heeft verstrekt.

5.4 Het college merkt op dat voor zijn oordeel niet relevant is of klager zijn e-mailbericht van 12 juli 2011, zoals onder 2.6 weergegeven, als bedreigend bedoeld heeft (iets wat hij ter zitting gemotiveerd heeft ontkend), maar of verweerster dit redelijkerwijs zo op heeft mogen vatten.

5.5 Gelet op de omstandigheden van het geval is het college van oordeel dat verweerster de betreffende e-mail als bedreigend op heeft mogen vatten. De in de e-mail meegezonden links betroffen het gedrag van een lid van een schietvereniging dat enige maanden ervoor een schokkend incident, waarbij meerdere personen om het leven waren gekomen, had veroorzaakt. Nadien verschenen in de media berichten over de psychische gesteldheid van deze persoon. Verweerster wist dat klager eveneens lid was van een schietvereniging en had in het door haar opgestelde rapport nu juist ook ten aanzien van hem opmerkingen gemaakt over zijn psychische gesteldheid. Daar komt bij dat in de e-mail met nadruk (door middel van een aangebracht accentstreepje op het woord “uw”) de gezondheid van verweerster ter sprake wordt gebracht. Dat klager hiermee een tegenstelling tot zijn eigen gezondheid en die van verweerster wilde benoemen, en geen link naar de slachtoffers van G. wilde leggen, acht het college na de toelichting van klager ter zitting weliswaar mogelijk, maar waar het om gaat is dat verweerster na het ontvangen van de betreffende e-mail niet over deze toelichting beschikte. Verder heeft het college geconstateerd dat klager zich bedient van een pregnante wijze van uitdrukken, die er in een situatie als onderhavige licht toe kan hebben geleid dat aan zijn woorden verdergaande voornemens worden gekoppeld. Klager is zich daarvan kennelijk niet bewust. In het licht van deze omstandigheden kon verweerster naar het oordeel van het college de e-mail als bedreigend opvatten.

5.4 Het college stelt verder vast dat verweerster de juiste procedure heeft gevolgd door eerst collegiaal overleg te voeren en de KNMG-artseninformatielijn te bellen. Vervolgens heeft zij de informatie eerste anoniem (in die zin dat de personalia van klager niet werden genoemd) aan de politie voorgelegd. Toen ook deze het geval voldoende ernstig beoordeelde heeft zij de naam en overige gegevens van klager doorgegeven. Dat verweerster feitelijk onjuiste informatie aan de politie heeft doorgegeven is niet gebleken. De klacht kan naar het oordeel van het college daarom niet gegrond worden verklaard.

5.5 Wat betreft het ter zitting gestelde ten aanzien van de inhoud van het door verweerster over klager opgestelde rapport geldt het volgende. Voor zover dit klachtonderdeel al ontvankelijk moet worden geacht – verweerster heeft zich daar ter zitting tegen verzet omdat het tardief zou zijn ingediend – heeft klager geen belang meer bij beoordeling hiervan, nu het betreffende rapport immers is vernietigd. Deze vernietiging staat daarnaast ook in de weg aan een inhoudelijke beoordeling, nu het oorspronkelijke rapport om die reden niet aan het college kan worden overgelegd.

5.6 De conclusie van het voorgaande is dat verweerster ten aanzien van de ingediende klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt, zodat de klacht zal worden afgewezen.

Volledigheidshalve merkt het college nog op dat zij, ook ingeval van gegrondbevinding van een klacht, geen schadevergoeding, waarom klager had verzocht, toe had kunnen kennen”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1. In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van klager in zijn klacht, althans tot afwijzing van zijn beroep, althans tot ongegrondverklaring van zijn klacht(en).

Beoordeling

4.3. In het eerste klachtonderdeel verwijt klager de arts dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel dient in aanmerking te worden genomen artikel 88 van de Wet BIG en de KNMG Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens (van januari 2010).

Deze richtlijnen houden onder meer in, voor zover hier van belang:

“Conflict van plichten

Er zijn situaties denkbaar waarin de arts meent zijn zwijgplicht te moeten doorbreken omdat een ander belang zwaarder weegt en daardoor een ernstig nadeel voor een ander kan worden voorkomen. Dit kan een belang van de patiënt zijn, maar ook een belang van een (willekeurige) ander.

(…)

In het tweede geval – het belang van een ander dan de patiënt – kan gedacht worden aan de situatie waarin de patiënt aangeeft dat hij een met naam genoemde ander iets ernstigs wil aandoen. Het belang van die ander kan zwaarder wegen dan het belang van de patiënt op geheimhouding. In deze situatie zou de arts kunnen besluiten de politie in te lichten over het voorgenomen plan van de patiënt.

In beide gevallen moet de arts een afweging maken tussen verschillende belangen: het belang van de patiënt dat het geheim bewaard wordt versus een ander belang. De beslissing om de zwijgplicht al dan niet te doorbreken, ligt bij de arts. (…).

Alle onderstaande voorwaarden moeten in beginsel zijn vervuld om een beroep te kunnen doen op het conflict van plichten:

* Alles is in het werk gesteld om eerst toestemming van de patiënt te verkrijgen.

* De arts verkeert in gewetensnood door het handhaven van de zwijgplicht.

* Er is geen andere weg dan doorbreking van het geheim om het probleem op te lossen.

* Het niet doorbreken van de zwijgplicht levert voor een ander ernstige schade op.

* Het moet vrijwel zeker zijn dat door de geheimdoorbreking die schade kan worden voorkomen of bepe

Het geheim dient zo min mogelijk geschonden te worden. Slechts direct relevante gegevens mogen verstrekt worden. Indien het mogelijk is, moet de arts aan de patiënt melden dat hij de gegevens aan een ander heeft verstrekt.

(…)

Zwaarwegend belang

De politie benadert regelmatig artsen met het verzoek (medische) gegevens te verstrekken. Gegevens die onder het beroepsgeheim van de arts vallen, mogen alleen met toestemming van patiënt of in geval van een ‘conflict van plichten’ worden verstrekt.

(…)

Patiënt pleegt strafbaar feit binnen de hulpverlening

Een arts mag aangifte doen bij de politie van strafbare feiten die een patiënt jegens hem, zijn medewerkers of praktijk pleegt. De arts geeft hierbij naam- en adresgegevens van de dader vrij, maar geen medische gegevens. Er worden niet meer gegevens verstrekt dan noodzakelijk is voor de aangifte.

Aan de KNMG Handreiking beroepsgeheim politie/justitie kan in dezen niet worden gerefereerd aangezien deze gedateerd is 16 februari 2012, terwijl de onderhavige klacht betrekking heeft op handelen van de arts in 2011.

4.4. Ingevolge artikel 88 Wet BIG is de arts verplicht tot geheimhouding ten opzichte van al datgene wat haar bij het uitoefenen van haar beroep op het gebied van individuele gezondheidszorg ter kennis is gekomen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter moet begrijpen. Deze geheimhoudingsplicht mag alleen doorbroken worden indien sprake is van overmacht of een conflict van plichten.

4.5. Bij het maken van deze keuze spelen de volgende cumulatieve criteria een rol:

• het is niet mogelijk toestemming te vragen dan wel te krijgen;

• de arts komt in gewetensnood als hij zijn beroepsgeheim niet doorbreekt;

• zwijgen kan ernstige (verdere) schade opleveren;

• het doorbreken van het beroepsgeheim kan deze schade voorkomen;

• het beroepsgeheim wordt zo min mogelijk geschonden;

• de arts ziet geen andere weg om het probleem op te lossen.

4.6. De e-mails van klager aan de arts werden wat toonzetting betreft steeds meer neerbuigend en intimiderend en resulteerden uiteindelijk in de e-mail van 12 juli 2011 waarin klager refereerde aan de schietpartij in H. en de gezondheid van de arts.

4.7. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionale Tuchtcollege van oordeel dat het in dezen niet van belang is of klager zijn e-mail van 12 juli 2011 bedreigend heeft bedoeld maar of de arts deze e-mail redelijkerwijs als bedreigend heeft kunnen opvatten. Voorts onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de gronden waarop dit oordeel is gebaseerd dat de arts dit e-mailbericht als bedreigend heeft kunnen opvatten. Het Centraal Tuchtcollege neemt het in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege op pagina 5 onder 5.5 overwogene geheel over en maakt dat tot het zijne. In dat verband is voorts van belang dat de arts collegiaal overleg heeft gevoerd en bij de KNMG informatie heeft ingewonnen alvorens de casus anoniem aan de politie voor te leggen.

4.8. Door de casus anoniem aan de politie te melden is er geen sprake van doorbreking van het voor de arts geldende beroepsgeheim. Daarvan is eerst sprake toen de arts op verzoek van de politie de personalia van klager aan deze bekend maakte.

4.9. Ter beantwoording ligt dus de vraag voor of het de arts was toegestaan aan het verzoek van de politie te voldoen en haar geheimhoudingsplicht te doorbreken.

Deze vraag beantwoordt het Centraal Tuchtcollege bevestigend. Ook de politie was kennelijk van mening dat zwijgen ernstige schade zou kunnen opleveren en dat de arts, met het vrijgeven van de personalia van klager, deze schade zou kunnen voorkomen. Onder die omstandigheden mocht de arts haar geheimhoudingsplicht doorbreken en de politie de gegevens van klager verstrekken, te meer nu ook niet gebleken is dat op andere wijze een einde kon worden gemaakt aan de bedreigende situatie.

4.10. Niet is komen vast te staan dat de arts de politie meer gegevens heeft verstrekt dan noodzakelijk. De arts heeft dan ook in alle opzichten voldaan aan de KNMG Richtlijnen

4.11. Dat het Openbaar Ministerie niet is overgegaan tot vervolging van klager wegens bedreiging, doet aan het voorgaande niet af.

4.12. Wat betreft de klacht over de inhoud van de door de arts opgemaakte rapportage wordt overwogen dat deze klacht reeds faalt omdat het niet aangaat om nadat op verzoek (van klager) de rapportage is vernietigd, te klagen over de inhoud van die rapportage, nog daargelaten dat, zoals door de arts terecht is gesteld, niet kan worden vastgesteld dat de door klager thans ingebrachte rapportage overeenstemt met de oorspronkelijke rapportage nu de oorspronkelijke rapportage immers niet meer aanwezig is.

4.13. Uit het voorgaande volgt dat het beroep moet worden afgewezen en de beslissing in eerste aanleg moet worden bekrachtigd.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen

en drs. M. Drost en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en

mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

13 februari 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.