ECLI:NL:TGZCTG:2014:45 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.197

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:45
Datum uitspraak: 06-02-2014
Datum publicatie: 06-02-2014
Zaaknummer(s): c2013.197
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde. Klaagster verwijt de specialist ouderengeneeskunde dat deze de verklaring van overlijden van patiënte, klaagsters inmiddels overleden moeder, heeft getekend, terwijl zij niet de schouwing heeft verricht en dat zij ten onrechte heeft vermeld dat patiënte een natuurlijke dood is gestorven. Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Hoger beroep klaagster verworpen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat klaagster zich heeft vergist in de identiteit van de arts die de schouwing heeft verricht, in die zin dat zij de specialist ouderengeneeskunde heeft aangezien voor een van haar collega's. Ten overvloede overweegt het Centraal Tuchtcollege dat in de bestreden beslissing terecht is vastgesteld dat geen sprake was van een niet natuurlijke dood en dat de schouwing naar behoren is verricht.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.197 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., specialist ouderengeneeskunde, werkzaam te D.,

verweerster in beide instanties, gemachtigde:

mr. J.A. van den Berg, advocaat te Haarlem.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klaagster - heeft op 21 december 2011 bij het Regionaal Tucht­college te Amsterdam tegen C. - hierna: de specialist ouderen­geneeskunde - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 februari 2013, onder nummer 11/510 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De specialist ouderen­geneeskunde heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 7 januari 2014, waar klaagster is verschenen, alsmede de specialist ouderen­geneeskunde, bijgestaan door mr. F. Diepraam.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1

Klaagster is de dochter van E., geboren op 17 mei 1920 en overleden op 13 september 2009, hierna patiënte te noemen. Patiënte verbleef sinds 14 januari 2003 in een zorgcentrum. De indicatie was vastgesteld voor “ pg verpleeghuiszorg in een verzorgingshuis”. Er zou sprake zijn van een dementiesyndroom. De broer van klaagster trad in deze op als vertegenwoordiger/mentor van patiënte en heeft in die hoedanigheid de behandelingsovereenkomst getekend.

2.2

Verweerster is als specialist ouderengeneeskunde werkzaam in het zorgcentrum

2.3

Na het overlijden van patiënte is in de status genoteerd: “ cachexie bij dementie”.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. de verklaring van overlijden heeft getekend, terwijl zij niet de schouwing heeft

verricht;

2. ten onrechte heeft vermeld dat patiënte een natuurlijke dood is gestorven.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1

Klaagster heeft dit klachtonderdeel in het geheel niet onderbouwd. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat het niet verweerster is geweest die de schouwing heeft verricht, maar dat het een andere arts is geweest. Uit de stukken komt naar voren dat verweerster de schouwing heeft verricht en de verklaring van overlijden dienovereenkomstig heeft getekend. Er bestaat geen aanleiding daarover te twijfelen. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.2

Bij het schouwen en uit het dossier zijn geen feiten naar voren gekomen waardoor verweerster twijfelde of behoefde te twijfelen aan een natuurlijke dood. Patiënte leed aan dementie met de daaraan verbonden gevolgen zoals cachexie, decubitus en spasmen. Zij is aan een of meer van deze gevolgen overleden. Dat aan patiënte in de terminale fase morfine is toegediend, doet daaraan niet af. Deze pijnbestrijding is gegeven met het oogmerk om de laatste fase draaglijk te maken. Van een niet natuurlijke dood was geen sprake. Verweerster heeft de schouwing naar behoren verricht en de verklaring van overlijden dienovereenkomstig ondertekend. Van onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster heeft in hoger beroep haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De specialist ouderengeneeskunde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat klaagster zich heeft vergist in de identiteit van de arts die de schouwing heeft verricht, in die zin dat zij de specialist ouderengeneeskunde heeft aangezien voor een van haar collega's. Dit betekent dat de grondslag aan de klacht is komen te vervallen. Ten overvloede overweegt het Centraal Tuchtcollege dat in de bestreden beslissing terecht is vastgesteld dat geen sprake was van een niet natuurlijke dood en dat de schouwing naar behoren is verricht.

4.4 Het voorgaande voert tot de slotsom dat ook het Centraal Tuchtcollege, zij het op andere gronden dan het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel is dat de klacht ongegrond is. Het beroep zal dan ook worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. J.P. Fokker, leden-juristen en drs. P.J. Schimmel en dr. B.P.M. Schweitzer, leden- beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

6 februari 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.