ECLI:NL:TGZCTG:2014:37 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.003

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:37
Datum uitspraak: 06-02-2014
Datum publicatie: 06-02-2014
Zaaknummer(s): c2013.003
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts, die een medische rapportage heeft opgesteld in het kader van een bezwaarprocedure met betrekking tot een Wajong-uitkering. Klager verwijt de verzekeringsarts onder meer dat deze in de medische rapportage onvoldoende aandacht heeft gehad voor door klager ingebrachte stukken, dat de verzekeringsarts zich niet heeft laten informeren door deskundigen op het gebied van Autisme Spectrum Stoornissen/Asperger en dat de conclusies van het rapport niet overeenstemmen met de bevindingen van klager en diens behandelaars. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Hoger beroep klager slaagt gedeeltelijk. De constatering van de verzekeringsarts dat het feit dat klager is achtergebleven wat betreft scholing en dat hij maatschappelijk gezien is afgegleden, een gevolg is van klagers eigen (gedrags)keuzes, wordt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet gedragen door de in de rapportage weergegeven feiten en bevindingen. Waarschuwing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.003 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 27 februari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna: de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 november 2012, onder nummer 051/2012 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 19 december 2013, waar klager en de verzekeringsarts zijn verschenen. Voorts is als getuige gehoord E., psychiater bij GGZ F. te B..

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringswetten (UWV) heeft klager, geboren

4 maart 1966, bij beslissing van 10 januari 2011 een aangevraagde uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) geweigerd. Tegen dit besluit heeft klager bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft verweerder klager gezien op 31 maart 2011. Op

13 mei 2011 heeft verweerder een medische rapportage in de bezwaarschriftprocedure opgesteld. Hierin heeft verweerder geconcludeerd dat bij klager ten tijde van het beoordelingsmoment in het kader van de Wet Wajong sprake was van mogelijkheden en beperkingen als aangegeven in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Verweerder heeft de medische rapportage voor een arbeidsdeskundige beoordeling voorgelegd aan de arbeidsdeskundige.

Het UWV heeft het bezwaar van klager ongegrond verklaard. De Rechtbank G. heeft bij uitspraak van 8 februari 2012 het door klager ingestelde beroep ongegrond verklaard. Klager heeft hoger beroep tegen deze uitspraak aangetekend bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder in de door hem opgemaakte medische rapportage onvoldoende aandacht heeft gehad voor de door klager ingebrachte stukken en dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om geïnformeerd te worden door mensen die expertise hebben op het gebied van Autisme Spectrum Stoornissen en/of Asperger. Daarnaast verwijt klager verweerder dat de conclusies in verweerders rapport niet overeenstemmen met de bevindingen van klager en zijn behandelaars, de medische rapportage van verweerder op punten tegenstrijdig is en onjuistheden bevat waarbij klager niet is geïnformeerd over de bevindingen van verweerder. Daarbij heeft verweerder volgens klager niet gehandeld in overeenstemming met de 3B-richtlijnen. Tevens verwijt klager verweerder dat verweerder ten onrechte klagers dossier heeft voorgelegd aan de bezwaararbeidsdeskundige en niet duidelijk is geworden welke vacaturebank de bezwaararbeidsdeskundige heeft geraadpleegd om tot de geselecteerde functies te komen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij op zorgvuldige wijze geneeskundig onderzoek heeft verricht, waarbij kennisname van de aanwezige gegevens en een zorgvuldige anamnese heeft plaatsgevonden op basis waarvan de medische rapportage is opgesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de arbeidsdeskundige rapportage valt onder verantwoordelijkheid van de arbeidsdeskundige en ter zake van die rapportage verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager verwijt verweerder dat verweerder onvoldoende aandacht heeft gehad voor de ingebrachte stukken.

Verweerder heeft een uitgebreide dossierstudie gedaan waarbij de medische gegevens en overige relevante omstandigheden zijn meegewogen. Verweerder heeft uitgebreid in de rapportage opgenomen welke rapportages zijn meegewogen in de beoordeling. Ook het door de GGz-F. uitgebrachte rapport van 8 april 2011, zijnde een datum gelegen na de hoorzitting in bezwaar, is door verweerder meegewogen in zijn beoordeling. Dat verweerder onvoldoende aandacht heeft geschonken aan de door klager ingebrachte informatie is niet gebleken.

5.3

Klager verwijt verweerder dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om expertise te verkrijgen middels nadere inlichtingen van de behandelend psychiater en psycholoog.

Het is aan verweerder, en derhalve niet aan klager, om te bepalen welke onderzoeken er nodig zijn om tot zijn oordeel te kunnen komen. Verweerder kon op basis van de documentatie die voorhanden was over de medische situatie van klager op goede gronden tot zijn oordeel komen en behoefde daarvoor geen deskundige in te schakelen. Daarbij is van belang dat een dergelijk onderzoek niets zou toevoegen aan het beeld van klager en zijn situatie in 1984, op zijn 18e levensjaar, zijnde het beoordelingsmoment in het kader van de Wet Wajong. Feiten en gegevens ten aanzien van de medische situatie van klager op 17- en 18-jarige leeftijd ontbreken, behoudens dat aangenomen moet worden dat het syndroom van Asperger destijds ook aanwezig was. Verweerder kent klager op basis van deze aandoening een beperking toe, in dit geval ten aanzien van (intensief) samenwerken, en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor meer beperkingen of volledige arbeidsongeschiktheid. De conclusie van verweerder is uitgebreid gemotiveerd en inzichtelijk weergegeven.

5.4

Klager verwijt verweerder dat in de door verweerder opgemaakte rapportage tegenstrijdigheden voorkomen.

Verweerder heeft geconcludeerd dat klager arbeidsongeschikt was ten tijde van de beoordeling in 2011. Dat alleen is niet voldoende voor een toekenning van een uitkering ingevolge de Wet Wajong. Een toekenning van een laattijdige aanvraag ingevolge de Wet Wajong kan alleen als klager tot de doelgroep behoort op het moment van zijn 17e en 18e levensjaar. Verweerder heeft zijn medische rapportage zorgvuldig onderbouwd ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid ten tijde van de beoordeling en daarnaast de mogelijkheden en beperkingen van klager uitgesplitst naar het heden en naar de beoordelingsmoment in het kader van de Wet Wajong, zijnde het 18e levensjaar. Het college is niet gebleken dat de medische rapportage tegenstrijdigheden behelst, zoals door klager is gesteld.

5.5

Klager verwijt verweerder dat er onjuistheden in de door verweerder opgestelde medische rapportage zijn opgenomen en klager niet geïnformeerd is over de bevindingen van verweerder.

Klager had ten aanzien van de door verweerder opgemaakte rapportage inzage- en correctierecht. Niet gebleken is dat klager heeft verzocht om inzage in de rapportage. Evenmin bestaat voor rapporteur een voorschrift dat de rapportage van tevoren wordt voorgelegd aan degene die het betreft. Ten aanzien van het correctierecht overweegt het college ten overvloede dat eventuele feitelijke onjuistheden kunnen worden ingebracht. De door klager geformuleerde onjuistheden betreffen de beschouwing en conclusie van verweerder. Een andere visie ten aanzien van verweerders beschouwing en conclusie valt echter niet onder het correctierecht.

5.6

Klager verwijt verweerder dat hij niet in overeenstemming met de 3B-richtlijnen heeft gehandeld.

De richtlijnen die klager noemt zijn de richtlijnen Beoordelen, Behandelen en Begeleiden. Deze richtlijnen zien op het professioneel beoordelen door verzekeringsartsen van arbeidsongeschiktheid in het kader van ziekteverzuim, re-integratie, begeleiding door bedrijfsartsen en onder andere behandeling door de curatieve sector. Deze richtlijnen zijn bedoeld voor arbeidsongeschiktheids-beoordelingen in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en re-integratieverslagbeoordelingen. Deze richtlijnen zien niet op een beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid in het kader van de Wet Wajong.

5.7

Klager stelt dat verweerder het dossier van klager ten onrechte heeft doorverwezen naar de bezwaararbeidsdeskundige voor een arbeidskundige beoordeling.

Verweerder heeft geoordeeld dat klager op het moment van beoordelen, in 2011 derhalve, volledig arbeidsongeschikt was. Voor de Wet Wajong is echter van belang om te beoordelen of deze arbeidsongeschiktheid eveneens bestond op het 18e levensjaar van klager. Verweerder heeft ten aanzien van dit beoordelingsmoment een beperking aangenomen ten aanzien van (intensief) samenwerken.

Verweerder heeft de arbeidsdeskundige ingeschakeld om te beoordelen of klager met de beperkingen en mogelijkheden zoals opgenomen in de FML in staat was om op zijn 18e levensjaar 75% van het minimumloon te verdienen. Naar het oordeel van het college heeft verweerder aldus zorgvuldig gehandeld.

5.8

Klager verwijt de arbeidsdeskundige dat niet inzichtelijk is geworden op basis van welke vacaturebank de door hem geselecteerde functies zijn gebaseerd.

Ten aanzien van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies is verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken nu een arbeidsdeskundige beoordeling niet onder verweerders verantwoordelijkheid wordt opgesteld. De arbeidsdeskundige is zelf verantwoordelijk voor de door hem gemaakte beoordeling.

5.9

De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is, zodat als volgt dient te worden beslist.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. DE FEITEN” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Bij brief van 25 november 2013 heeft klager medegedeeld het onderdeel van de klacht dat ziet op de 3B-richtlijnen te laten vallen, zodat het Centraal Tuchtcollege verstaat dat dit klachtonderdeel is ingetrokken.

4.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Ten aanzien van het verwijt dat de verzekeringsarts onvoldoende aandacht heeft gehad voor de door klager ingebrachte informatie, heeft klager ter zitting in hoger beroep onder meer aangevoerd dat in de rapportage ten onrechte niet is vermeld dat hij op psychische gronden is afgekeurd voor militaire dienst. De verzekeringsarts heeft te dien aanzien verklaard dat de uitslag van de dienstkeuring weliswaar informatie had kunnen geven over klagers geestelijke toestand ten tijde van de keuring, maar dat hij geen aanleiding heeft gezien gegevens op te vragen over de keuring dan wel hiervan melding te maken in de rapportage, aangezien hij op basis van de uitgebreide informatie die voorhanden was niet twijfelde aan de diagnose Autisme Spectrum Stoornis en/of Asperger. De gegevens met betrekking tot de dienstkeuring zouden dus voor de beoordeling in het kader van de Wet Wajong geen relevante nieuwe informatie geven, aldus de verzekeringsarts. Gelet op deze verklaring van de verzekeringsarts ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook overigens leidt hetgeen klager in hoger beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel dat de verzekeringsarts onvoldoende aandacht heeft gehad voor de door klager aangedragen informatie, dan wel dat de verzekeringsarts ten onrechte geen nadere expertise heeft ingewonnen.

4.4 Ten aanzien van de vraag of de rapportage is opgesteld overeenkomstig de daaraan te stellen eisen, overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Volgens vaste jurisprudentie dient een rapportage te voldoen aan de volgende criteria:

1. in de rapportage wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie steunt;

2. de uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen;

3. bedoelde gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;

4. het advies beperkt zich tot de deskundigheid van de adviseur;

5. de methode van onderzoek om tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kan tot het beoogde doel leiden, dan wel de adviseur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Het Centraal Tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van het advies vindt slechts een marginale toetsing plaats.

4.5 In de rapportage is in paragraaf 6 “Heroverweging/beschouwing” onder het kopje “Overwegingen” onder meer de volgende passage opgenomen: “Zijn grootste probleem is ook het feit, dat hij door achterblijvende scholing niet kan functioneren op het niveau van werk, dat hem wel voldoening geeft en waarin hij zichzelf kan bewijzen. Dit is echter geen gevolg van ziekte, maar van achterblijvende scholing. Door alle gebeurtenissen en keuzes in zijn leven heeft hij niet de gelegenheid gehad of genomen deze scholing alsnog te verrichten, maar is hij steeds verder naar de zijlijn van de maatschappij afgegleden. Ook dit is geen gevolg van ziekte, maar een gevolg van persoonlijke gedragskeuzes.”

De constatering van de verzekeringsarts dat het feit dat klager is achtergebleven wat betreft scholing en dat hij maatschappelijk gezien is afgegleden, een gevolg is van klagers eigen (gedrags)keuzes, wordt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet gedragen door de in de rapportage weergegeven feiten en bevindingen. Zo wordt niet onderbouwd waarom deze (gedrags)keuzes niet gerelateerd zijn aan de ziekte van klager. Evenmin wordt onderbouwd dat de ziekte geen invloed heeft op die keuzes. Het had op de weg van de verzekerings­arts gelegen inzichtelijk te maken waarop hij zijn aanname baseert. Nu hij dit heeft nagelaten voldoet de rapportage op dit punt niet aan de daaraan te stellen eisen, hetgeen de verzekerings­arts tuchtrechtelijk kan worden aangerekend.

4.6 Ten aanzien van het verwijt dat de verzekeringsarts een arbeidsdeskundige heeft ingeschakeld heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep op dit punt zal worden verworpen.

4.7 Het voorgaande voert tot de slotsom dat de klacht deels gegrond is. Het Centraal Tuchtcollege acht het opleggen van de maatregel van een waarschuwing ter zake van het handelen van de verzekeringsarts passend en geboden. Daarbij merkt het College op dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.

4.8 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover deze betrekking heeft op de conclusies van de medische rapportage en op de 3B-richtlijnen;

en opnieuw rechtdoende:

verstaat dat klager het klachtonderdeel met betrekking tot de 3B-richtlijnen heeft ingetrokken;

verklaart de klacht gegrond ten aanzien het verwijt betreffende de conclusies van de medische rapportage;

waarschuwt de verzekeringsarts;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG

zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en mr. drs. J.A.W. Dekker en

drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.