ECLI:NL:TGZCTG:2014:36 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.107

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:36
Datum uitspraak: 06-02-2014
Datum publicatie: 06-02-2014
Zaaknummer(s): c2013.107
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bezwaarverzekeringsarts heeft na afloop van een hoorzitting bij het UWV een opmerking gemaakt die klager als zeer beledigend heeft ervaren. College oordeelt dat verweerder heeft nagelaten een toelichting bij deze opmerking te geven waardoor deze in de juiste context kon worden geplaatst, maar dat deze nalatigheid onvoldoende grond geeft voor een tuchtrechtelijke veroordeling. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het hoger beroep van klager wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.107 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 25 juni 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen de heer C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 januari 2013, onder nummer 1295 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 december 2013, waar zijn verschenen klager, vergezeld van zijn echtgenote, en de arts.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager heeft samen met zijn echtgenote op 25 april 2012 een hoorzitting bijgewoond bij het UWV betrekking hebbende op de toekenning van een WGA (vervolg)uitkering. Tijdens deze hoorzitting, waarbij verweerder aanwezig was in diens kwaliteit van bezwaarverzekerings-arts, heeft klager melding gemaakt van het feit dat de omzetting van een WGA uitkering in een WGA vervolguitkering voor hem tot gevolg heeft dat hij de reiskosten verband houdend met zijn medische behandeling bij het E. niet meer kan betalen.

Aan het einde van de behandeling, bij het afscheid nemen, heeft verweerder in dit verband de opmerking gemaakt dat “op zo'n manier de Titanic ook ten onder is gegaan”. Klager heeft daarop een klacht ingediend bij het Klachtenbureau van het UWV.

Bij schrijven van 21 mei 2012 is aan klager medegedeeld dat de klacht gegrond wordt bevonden en dat verweerder in de toekomst niet meer bij het dossier van klager zal worden betrokken. Tenslotte heeft de teamcoach van verweerder haar excuses aan klager aangeboden.

Klager heeft ook een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman, die heeft aangegeven geen onderzoek in te stellen en klager heeft verwezen naar dit college.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat verweerder de gehele zitting al ongeïnteresseerd was en dat hij poppetjes zat te tekenen. Voormelde opmerking aan het einde van de zitting deed de deur dicht. Als gevolg hiervan is de medische situatie van zijn echtgenote en hemzelf verslechterd. De gewraakte opmerking van verweerder is onacceptabel en beledigend. De klacht is met name daarop gericht.

Klager wil met deze klacht bewerkstelligen dat verweerder dergelijke uitspraken in zijn functie nimmer meer zal doen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft – kort gezegd – erkend dat hij aan het einde van de hoorzitting de betreffende opmerking heeft gemaakt. Op pagina 2 van het verweerschrift heeft verweerder uit de doeken gedaan tegen welke achtergrond de opmerking is gemaakt. Hij heeft op het moment van het plaatsen van de opmerking nagelaten klager uit te leggen wat hij daarmee bedoelde. Verweerder betwist dat hij ongeïnteresseerd is geweest. In dat verband verwijst verweerder naar het door hem opgemaakte verslag van de hoorzitting. Dat hij minder interesse heeft in bepaalde juridische aspecten tijdens de mondelinge behandeling kan hem niet euvel worden geduid.

5. De overwegingen van het college

Het college zal zich bij de beoordeling beperken tot de opmerking van verweerder betreffende de Titanic nu klager ter zitting heeft opgemerkt dat dit de kern van de klacht betreft. Het is niet van belang of verweerder deze opmerking nog ter zitting of na het afronden daarvan heeft gemaakt. Vastgesteld wordt dat verweerder de betreffende opmerking heeft gemaakt zonder daarbij een nadere toelichting te geven. De thans in het verweerschrift gegeven uitleg plaatst de opmerking in een ander – meer begrijpelijk – daglicht. Verweerder heeft echter nagelaten een en ander ten tijde van de hoorzitting in het door hem (kennelijk) bedoelde perspectief te plaatsen. Het college is van oordeel dat – hoewel aannemelijk moet worden geacht dat verweerder de opmerking niet zo bedoeld heeft als die door klager is opgevat – het ongepast is daarbij geen toelichting te geven of na te laten deze te plaatsen in de thans door verweerder aangegeven context. Deze nalatigheid van verweerder geeft echter onvoldoende grond voor een tuchtrechtelijke veroordeling. Daarbij heeft het college mede in aanmerking genomen dat de door klager bij het UWV ingediende klacht ertoe heeft geleid dat verweerder in de toekomst niet meer bij het dossier van klager zal worden betrokken en dat door verweerder en namens het UWV aan klager excuses zijn aangeboden.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden en zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij concludeert - impliciet - tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2 De arts heeft verweer gevoerd en concludeert - eveneens impliciet - tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en mr.drs. W.A. Faas en

drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.