ECLI:NL:TGZCTG:2014:35 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.138
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:35 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-02-2014 |
Datum publicatie: | 06-02-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.138 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Dochter van klager is doorverwezen naar de afdeling kindergeneeskunde in het ziekenhuis waar de kinderarts werkzaam is. De kinderarts heeft de dochter eenmaal op de polikliniek gezien. Klager verwijt de kinderarts: - het zonder zijn toestemming verwijzen van zijn dochter naar een medefrauderende psycholoog; - het zonder zijn toestemming of dringende noodzaak vertrouwelijke informatie verschaffen/verkopen aan derden; - het misbruik maken door een link te leggen met de ouder-kind relatie; - vervalsing van het dossier om eigen handelen te verdoezelen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het hoger beroep van klager wordt door het Centraal Tuchtcollege verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.138 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg
tegen
C., kinderarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J. Bos.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 14 juni 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de kinderarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 februari 2013, onder nummer 137/2012 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De kinderarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 december 2013, waar de kinderarts en haar gemachtigde zijn verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
De klacht heeft betrekking op de zorg die verweerster heeft verleend aan klagers dochter D., geboren op 18 december 2000, over wie hij samen met de moeder het gezag heeft. Blijkens een brief van 22 oktober 2007 van kinderarts E. aan de huisarts van D. was zij in behandeling gekomen bij de afdeling kindergeneeskunde waar ook verweerster werkzaam is vanwege achterblijvende lengtegroei. In de brief is onder meer vermeld: “Anamnese: volgens ouders groeit D. goed en ontwikkelt zij zich prima” en “Wij zullen de uitslag telefonisch met de ouders bespreken”.
D. kwam, begeleid door haar moeder, op 30 oktober 2008 bij verweerster op de polikliniek kindergeneeskunde. D. had jeukende plekken die zich over het hele lichaam hadden verspreid waar ze aan krabde. Ze was al bij de dermatoloog geweest maar diens behandeling had geen effect gehad. Verweerster heeft de psycholoog in consult gevraagd voor het afleren van het krabben en om te kijken naar eventuele onderliggende oorzaak van het krabben.
Dit is het enige contact dat verweerster met D. heeft gehad.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster, zakelijk weergegeven:
- het zonder zijn toestemming verwijzen van D. naar een medefrauderende psycholoog;
- het zonder zijn toestemming of dringende noodzaak vertrouwelijke informatie verschaffen/ verkopen aan derden;
- het misbruik maken door een link te leggen met de ouder-kind-relatie;
- vervalsing van het dossier om eigen handelen (zij heeft bij weten van klager D. nooit behandeld) te verdoezelen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij er beter aan had gedaan klager om toestemming te vragen voor doorverwijzing naar de kinderpsycholoog. Zij meende echter dat de vader op de hoogte was toen D. met haar moeder op consult kwam. Sinds 2009 wordt op de afdeling kindergeneeskunde uitdrukkelijk gevraagd naar de gezinssamenstelling. Op het verweer wordt voor het overige hieronder ingegaan wanneer dat noodzakelijk is.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college wijst er voorts op dat het bevreemdt dat van het consult bij verweerster op
30 oktober 2008 verslag is gedaan in een brief van 17 november 2009 van verweersters collega F., hoewel die volgens de status op 16 november 2009 een eigen en andersoortig poliklinisch contact had gehad met D.. Hier is echter niet concreet over geklaagd en er lijkt voorts sprake van een administratieve misslag waarmee verweerster niets van doen heeft, zodat er geen aanleiding is haar te dien aanzien een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
5.3
Kern van de klacht is dat klager niet om toestemming is gevraagd voor verwijzing van D. naar een psycholoog. In beginsel is een verwijzing een handeling waarvoor toestemming van beide gezaghebbende ouders noodzakelijk is. D. was echter reeds onder behandeling van de kinderartsen, en uit het dossier valt af te leiden dat klager de eerste keer is meegekomen naar het spreekuur. Nu niet is gebleken dat verweerster ten tijde van het contact dat zij met D. heeft gehad op de hoogte was van het feit (zoals vermeld in de brief van de psycholoog van 28 januari 2009) dat de moeder sinds korte tijd weg was bij klager, mocht verweerster de zojuist genoemde toestemming van klager veronderstellen. Haar handelen kan de tuchtrechtelijke toets der kritiek dus wel doorstaan. Dit neemt niet weg dat het een goede zaak is dat de afdeling kindergeneeskunde, naar het college begrijpt, sinds 2009 meer oog heeft voor dit soort kwesties. Dit klachtonderdeel is evenwel kennelijk ongegrond.
5.4
Ditzelfde geldt voor de overige klachtonderdelen. Gegeven het feit dat verweerster D. mocht doorverwijzen, mocht zij ook als gebruikelijk de daartoe noodzakelijke informatie doorgeven aan de psycholoog. Niet is gebleken, noch duidelijk gemaakt dat daarin een link is gelegd met een ouder-kind-relatie. Uit niets blijkt, en klager heeft ook niet onderbouwd, dat verweerster (mede-)schuldig is aan frauduleus handelen.
De klacht wordt dus als kennelijk ongegrond afgewezen.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2 De kinderarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd, onder verwijzing naar haar verweerschrift in eerste aanleg, en concludeert tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege hecht er nog aan het volgende op te merken. Klager stelt in zijn beroepschrift dat hem door het Regionaal Tuchtcollege geen gelegenheid is gegund zijn verhaal integraal uit de doeken te doen, nu er geen zitting heeft plaatsgevonden.
Uit de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege blijkt dat partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek, waarop in raadkamer een eindbeslissing is gegeven. Deze wijze van afdoen past - wat daar verder ook van zij - in het wettelijke systeem van artikel 66 van de Wet BIG.
Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat klager in hoger beroep (ook) geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn klacht mondeling toe te lichten, nu hij, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting is verschenen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en prof.dr. P.J.J. Sauer en dr. G. Brinkhorst, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
6 februari 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.