ECLI:NL:TGZCTG:2014:342 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.447

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:342
Datum uitspraak: 20-11-2014
Datum publicatie: 20-11-2014
Zaaknummer(s): c2013.447
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige - Klager verblijft in een Forensisch Psychiatrisch Centrum op basis van een strafrechtelijke maatregel van tbs met dwangverpleging. Verweerster is als sociotherapeute werkzaam in dat centrum. Op enig moment heeft verweerster aan klager een nieuw astmapompje verstrekt. Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft gereageerd op zijn brieven betreffende het astmapompje en de vraag waarom de voorraad op was toen hij verzocht om een nieuw astmapompje. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.447 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. E.J. van der Stel te Haarlem,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B.,

verweerster in beide instanties,gemachtigde: mr. I.E. Kruit te Venray.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 17 oktober 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 september 2013, onder nummer 12179b, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummers C2013.444, C2013.446 en C2013.264 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 september 2014, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. E.J. van der Stel, en verweerster, bijgestaan door mr. I.E. Kruit.

Mr. Kruit heeft de standpunten van verweerster toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager verblijft in FPC D. te B.. Verweerster is als verpleegkundige en (voorheen) hoofd Medische Dienst werkzaam bij deze instelling.

Klager heeft op 12 oktober 2012 om 9.00 uur aan een medewerker van de instelling aangegeven dat zijn medicatie, een astmapompje, leeg was met verzoek om een nieuwe dosering. Aangezien deze medicatie bij de Medische Dienst van de instelling niet op voorraad was, is de medicatie bij de apotheek besteld en diezelfde dag nog afgeleverd. ’s Avonds om 20.30 uur is aan klager een nieuw astmapompje overhandigd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft gereageerd op zijn brieven betreffende het astmapompje en de vraag waarom de voorraad op was toen hij zijn verzoek deed om een nieuwe dosering. Verweerster heeft niet voldaan aan haar zorgplicht om voorraad van de medicatie aan te houden.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft geen brieven van klager ontvangen. Zij heeft noch een mondeling, noch een schriftelijk verzoek om een reactie of een gesprek van klager ontvangen. Evenmin heeft de Medische Dienst van klager brieven of een mondelinge klacht ontvangen. De medicatie van klager is door de Medische Dienst direct na het verzoek van klager bij de apotheek besteld en nog dezelfde dag geleverd. Nu de Medische Dienst voldoende zorgvuldig heeft gehandeld, kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5. De overwegingen van het college

Klagers klacht ziet op het verwijt dat verweerster niet heeft gereageerd op zijn brieven over zijn medicatie. Verweerster bestrijdt echter dat zij van klager dergelijke brieven of anderszins een mondelinge mededeling of vraag daarover heeft ontvangen.

In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden.

Het voorgaande berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Het college kan dan ook niet vaststellen of verweerster de brieven, zoals klager stelt maar overigens niet heeft onderbouwd, heeft ontvangen.

Voor zover de klacht van klager ziet op de zorgplicht van verweerster om zijn medicatie op voorraad te hebben, oordeelt het college dat nu de Medische Dienst direct na het verzoek van klager bij de apotheek de medicatie heeft besteld en deze nog dezelfde dag is geleverd en aan klager overhandigd, verweerster niet onzorgvuldig of nalatig jegens klager heeft gehandeld.

De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht voor wat betreft de zorgplicht van verweerster om zijn medicatie op voorraad te hebben herhaald en nader toegelicht.

4.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Hieraan voegt het Centraal Tuchtcollege toe dat verweerster niet gehouden is om van medicatie op ‘zonodig’ basis een voorraad aan te houden.

4.4 De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en drs. H.G.M. Menke, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 20 november 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.