ECLI:NL:TGZCTG:2014:339 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.414
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:339 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-11-2014 |
Datum publicatie: | 20-11-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.414 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Klager verwijt de verpleegkundige dat zij inzage in en kopieën van het medisch dossier van zijn moeder aan hem weigert te verstrekken, dat zij ten onrechte de diagnose verminderde begaafdheid en schizofrenie bij zijn moeder heeft gesteld, dat zij aan zijn moeder een antidepressivum heeft gegeven, dat zij het gevaar van de bijwerkingen van de medicatie te laat heeft ingezien en te laat laboratoriumonderzoek bij zijn moeder heeft aangevraagd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het beroep wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.414 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam te B.,
verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. Ch.L. van den Puttelaar, advocaat te Rotterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 12 april 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 oktober 2013, onder nummer 13130 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 september 2014, waar zijn verschenen klager en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. Van den Puttelaar voornoemd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
De moeder van klager is van 21 september 2010 tot en met 12 oktober 2010 opgenomen geweest in het ziekenhuis. Aan de moeder van klager is het antidepressivum mianserine voorgeschreven. Na ontslag uit het ziekenhuis is de moeder van klager verwezen naar het Riagg Rijnmond, waar verweerster als sociaal psychiatrisch verpleegkundige werkzaam is. Verweerster is uit dien hoofde betrokken geweest bij de behandeling van de moeder van klager. Het eerste bezoek van verweerster aan de moeder van klager vond plaats op 21 oktober 2010. Op
15 december 2010 heeft nogmaals een huisbezoek plaatsgevonden bij de moeder van klager door verweerster. De moeder van klager is op 25 december 2010 overleden in het ziekenhuis.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager klaagt erover dat:
a. verweerster aan klager inzage in en kopieën van het dossier van zijn moeder weigert;
b. verweerster onterecht de diagnose verminderde begaafdheid en schizofrenie heeft gesteld bij de moeder van klager;
c. verweerster aan de moeder van klager het antidepressivum mianserine heeft gegeven terwijl de moeder van klager geen psychiatrische patiënt was, prima functioneerde zonder dit medicijn en ze dit medicijn überhaupt niet zou mogen hebben gekregen in combinatie met haar andere medicijnen;
d. verweerster het gevaar, in de vorm van ernstige bijwerkingen als sufheid en agranulocytose, van eerdergenoemd medicijn te laat heeft ingezien en te laat laboratoriumonderzoek bij de moeder van klager heeft aangevraagd.
4. Het standpunt van verweerder
Ad a.
Het Riagg heeft informatie ingewonnen bij haar juridisch adviseur en heeft daarna aan klager medegedeeld dat hij in verband met privacy redenen geen afschrift van het dossier van zijn moeder kon krijgen.
Ad b, c en d;
Verweerster is werkzaam als sociaal psychiatrisch verpleegkundige en in die hoedanigheid stelt zij geen diagnoses. In de aantekeningen van verweerster heeft zij alleen een beschrijving gegeven van de indruk van moeder van klager en heeft zij vermeld wat in het verleden gediagnosticeerd is. Bij verwijzing was vermeld dat er sprake was van schizofrenie en delier tijdens ziekenhuisopname.
Het voorschrijven van medicatie is voorbehouden aan artsen. De mianserine is voorgeschreven door een arts, waarschijnlijk in het Erasmus MC en dus niet door verweerster, die daar als verpleegkundige helemaal niet toe gemachtigd is. Er was vanuit het Riagg wel aandacht voor het gebruik van mianserine; de verantwoordelijke Riagg-arts heeft bloedonderzoek aangevraagd en de huisarts van de uitslagen op de hoogte gesteld. Klager houdt verweerster onterecht verantwoordelijk voor het medicatiebeleid. Daarnaast heeft verweerster bij haar bezoek van 15 december 2010 geconstateerd dat de moeder van klager niet in goeden doen was en heeft de huisarts laten komen om haar te komen beoordelen.
5. De overwegingen van het college
Ad a.
Het feit dat aan klager inzage in en een afschrift van het dossier is geweigerd, is een beslissing die niet door verweerster, maar door haar werkgever genomen is en kan derhalve niet tuchtrechtelijk aan klaagster worden verweten. Daarbij komt nog dat verweerster gebonden is door haar beroepsgeheim, waardoor het haar in beginsel niet vrijstaat het dossier aan anderen dan de patiënte (ter inzage) te geven; dat de betrokken patiënte is overleden, doet daaraan niet af.
Ad b, c en d.
Naar het oordeel van het college lenen deze klachtonderdelen zich voor gezamenlijke behandeling.;
Verweerster is als psychiatrisch verpleegkundige niet verantwoordelijk voor eerder gestelde diagnoses en zij is niet bevoegd zelf diagnoses te stellen. Er is geen enkele aanwijzing die erop duidt dat verweerster in deze casus zelf tot een diagnose bij de moeder van klager is gekomen. Daarnaast is de genoemde medicatie niet voorgeschreven door verweerster maar door een arts en is verweerster als (sociaal psychiatrisch) verpleegkundige niet verantwoordelijk voor dit medicatiebeleid of eventuele bijwerkingen van de voorgeschreven medicatie. Hetzelfde geldt ook voor het aanvragen van laboratoriumonderzoek; niet is komen vast te staan dat deze handelingen, die niet tot het professionele domein van verweerster horen maar van een arts, door verweerster zijn verricht.. Ook hier kan verweerster dus geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Op grond van het bovenstaande is het college van oordeel dat alle klachtonderdelen als kennelijk ongegrond moeten worden afgewezen”.
3. Beoordeling van het hoger beroep
3.1 Met zijn beroep beoogt klager zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen.
3.2 De verpleegkundige heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot het geven van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. R.A. van der Pol
en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en drs. H.G.M. Menke, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 20 november 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.