ECLI:NL:TGZCTG:2014:29 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.307
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-01-2014 |
Datum publicatie: | 30-01-2014 |
Zaaknummer(s): | c2012.307 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Bij de zoon van klager wordt door verweerder, chirurg, een gastroscopische ingreep verricht. Klager verwijt verweerder dat hij, na constatering van een eerste maagbloeding bij patiënt, niet heeft gezorgd voor een goede overdracht, te lang heeft gewacht met het gereed maken van de OK en niet bereikbaar was terwijl hij de hersteloperatie moest uitvoeren. Daarnaast is sprake van onvoldoende communicatie, ondersteuning en nazorg. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond en het beroep van klager wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.307 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. I.J.L. Daemen, advocaat te Maastricht,
tegen
C., chirurg, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniëls, verbonden aan de stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
De heer A. - hierna klager - heeft op 10 februari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen de heer dr. C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 31 mei 2012, onder nummer 1127a heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2012.308, C2012.309, C2012.310 en C2012.311 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 oktober 2013, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Daemen voornoemd, en de arts, bijgestaan door mr. Daniëls voornoemd.
Als getuige aan de zijde van klager is gehoord mevrouw E., als coördinerend specialistisch senior inspecteur werkzaam bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Mr. Daemen heeft de standpunten van klager toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de gedingstukken en de verklaringen ter zitting zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan.
Klager is de vader van F., nader te noemen:F., op 29 april 2004 geboren met het syndroom van Löwe (oculo-cerebro-renaalsyndroom). F. is meervoudig gehandicapt, woog in 2010 rond de 17 kilogram bij een lengte van 103 cm. In 2008 is bij F. een PEG geplaatst, later vervangen door een Mic-Key katheter.
Op 18 november 2010 is door verweerder, na een periode van herhaaldelijke diarree in 2008 en 2009, de Mic-Key, omdat deze onrustig oogde, weer vervangen door een PEG, waarna de bestaande opening gesloten is. Deze gastroscopische ingreep is zonder bijzonderheden verlopen.
Eenmaal terug op de recovery braakte F. om 17.45 uur bloed. Door verweerder is dat door spoelen met koud water behandeld. Nadat verweerder F. weer stabiel beoordeelde, heeft hij zowel schriftelijk (middels notities in de medische status) als telefonisch zijn dienst overgedragen aan de arts-assistent heelkunde. Verweerder heeft die arts-assistent geïnformeerd over de operatie, het eerder bloedbraken en de behandeling ervan en heeft hem de instructie gegeven bij hernieuwd bloedbraken van F. onmiddellijk een laboratorium-onderzoek en een hersteloperatie te gelasten. Verweerder is vervolgens, na klager uitleg over de verrichte ingrepen te hebben gegeven, om 18.30 uur naar huis gegaan. Verweerder bleef uitsluitend dienst houden voor de pasgeborenen.
Rond 18.30 uur kreeg F. een tweede episode bloedbraken: uiteindelijk 7 keer. De verpleegkundige op de recoveryafdeling heeft, toen F. voor de eerste keer bloedbraakte, de anesthesioloog gebeld, die op een van de twee in bedrijf zijnde OK’s vaststond bij een patiënt. De anesthesioloog heeft de instructie gegeven de dienstdoende arts-assistent te bellen. Omdat een verpleegkundige het handschrift van verweerder in de medische status niet kon ontcijferen voor wat betreft de naam van de dienstdoende arts-assistent, heeft zij rechtstreeks de als achterwacht voor kinderen dienstdoende chirurg thuis gebeld. Onderwijl zijn nog een assistent kinderarts en een assistent anesthesist naar F. komen kijken. De dienstdoende chirurg heeft rond 19.00 uur contact gelegd met verweerder, door wie zij volledig is geïnformeerd over de behandelingen die hadden plaatsgevonden en is geïnstrueerd over welke handelingen gelet op het ontstane bloedbraken moesten worden verricht. Zij is vervolgens meteen naar het ziekenhuis gegaan om de gezondheidstoestand van F. zelf te kunnen beoordelen. Rond 19.00 uur heeft ook de arts-assistent contact gehad met verweerder, met wie hetzelfde besproken is als met de kinderchirurg.
Laatstgenoemde heeft F. na aankomst in het ziekenhuis op grond van de uitslagen van de bloedwaarden, de pols- en de bloeddruk en de capillaire refill, hemodynamisch stabiel beoordeeld, evenals de anesthesioloog, die op grond van dezelfde bevindingen die conclusie rond 18.45 uur had getrokken. Tevens heeft de anesthesioloog hemoglobine en stolling gecontroleerd en is er extra vulling gegeven. Voluven en packed cells zijn rond 19.00 uur gestart. Op de OK is een tweede packed cells gestart, welke bij aankomst op de PICU nog niet helemaal was ingelopen. Al die tijd bleven de tensies rond de P20-50. Tussen 18.00 uur en 20.15 uur zijn telkens bloeddrukwaarden genoteerd variërend tussen de 100/50 en 70/40, met een zuurstofsaturatie van minimaal 97% en een polsfrequentie van tussen de 90 en 110/min.
De voor kinderen dienstdoende chirurg heeft na het besluit om tot een re-operatie over te gaan, om 19.30 uur het MDL-team daartoe bij elkaar geroepen. Dit team bestond uit een dienstdoend kinderarts MDL, een MDL-arts en een MDL-arts in opleiding. Verweerder heeft in overleg met het behandelteam van F. toegezegd ook bij de operatie aanwezig te zijn. Verweerder is om 20.30 uur in het ziekenhuis aangekomen.
Die avond waren er twee OK’s in bedrijf. De anesthesioloog, die op de hoogte was van de aard en de verwachte duur van de operaties (waaronder een naar verwachting kortdurende operatie, te weten: het draineren van een perianaal abces), heeft besloten geen derde OK bedrijfsklaar te laten maken. Het gebruiksklaar maken van een derde OK betekent geen uitbreiding van personeel, maar betekent dat de OK-verpleegkundigen niet over twee, maar over drie OK’s worden verdeeld. Om die reden wordt uitsluitend in levensbedreigende situaties tot het in gebruik nemen van een derde OK overgegaan. De anesthesioloog heeft de gezondheidstoestand van F. geen enkel moment als levensbedreigend beoordeeld.
Omdat een van beide operaties een half uur langer duurde dan verwacht, is F. na het gereedmaken van de OK voor zijn operatie, niet om 20.30 uur, maar om 21.00 uur naar de OK gebracht. Tijdens de operatie heeft men als bijzonderheid en oorzaak van het bloedbraken een oozende gastrotomie-wond aangetroffen, waarbij enkele endoclips zijn geplaatst. Na de operatie is F. naar de PICU gebracht, alwaar zich geen complicaties meer hebben voorgedaan.
Gedurende de hele periode dat F. op de recovery is geweest, heeft klager naast hem gezeten, en zelf het spuugbakje bij F. gehanteerd. De chirurg, de arts-assistent, de anesthesioloog, en de recovery-verpleegkundigen betrokken bij F., hebben klager - sommigen zelfs meerdere malen - op de hoogte gehouden van hun bevindingen en het plan van de re-operatie uiteengezet. Het was die avond zeer druk en onrustig op de recovery.
Vanaf 19 november 2010 hebben verweerder, de chirurg en de IC-arts met name, gesprekken met de ouder(s) gevoerd en uitleg gegeven over de gang van zaken op
18 november 2010. Verweerder heeft tijdens een gesprek gemeld dat hij bij de Directeur Patiëntenzorg de opgetreden complicatie bij F. had gemeld met het verzoek een analyse ter zake uit te voeren. Tijdens een van deze gesprekken heeft klager een recent artikel uit een tijdschrift overgelegd, beschrijvend een retrospectieve klinische studie naar stollingafwijkingen bij mensen met het Löwe-syndroom. Verweerder kende die publicatie niet.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder:
- dat hij na constatering van de eerste maagbloeding niet heeft gezorgd voor een goede overdracht;
- dat hij te lang heeft gewacht met het gereed maken van de OK;
- dat hij niet bereikbaar was, hoewel hij de hersteloperatie moest uitvoeren;
- dat er sprake is geweest van onvoldoende communicatie, ondersteuning en nazorg.
Klager heeft daartoe nog - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd als volgt.
Door verpleegkundigen is aangegeven dat de achterwacht kinderchirurgie niet op de hoogte was van de eerder opgetreden complicatie bij F., omdat zij volgens hen geen overdracht had gehad. Hierdoor is kostbare tijd verloren gegaan. Als voorts de door verweerder genoteerde naam van de dienstdoende arts-assistent voor de verpleegkundige voldoende duidelijk was geweest, zou er bij de verpleging - en daardoor bij klager - geen onrust zijn ontstaan en zou ook het besluit om tot her-operatie over te gaan sneller genomen zijn. Klager kreeg ook te horen dat verweerder niet te bereiken was en er ook nog geen OK gereed was, waardoor bij klager de indruk ontstond dat op verweerder werd gewacht om opnieuw te opereren.
De klachtencommissie heeft geconstateerd dat er gedurende het wachten van F. op een OK tot vlak voor 21.00 uur op enig moment een omslagpunt is geweest, waarop het niet meer medisch verantwoord was de operatie langer uit te stellen. Verwezen wordt ook naar de conclusie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, inhoudend dat verweerder in de overdracht heeft verzuimd een adequaat vervolgplan te communiceren. Verweerder heeft het opgeven van bloederig slijm als een eenmalige gebeurtenis beschouwd en daarnaar gehandeld.
Klager heeft de omstandigheden dat er niet steeds een personeelslid aanwezig was om F. te verzorgen dan wel te verschonen en dat hij zelf het spuugbakje voor F. moest vasthouden, als minimale ondersteuning van hem als ouder van een doodziek en zeer kwetsbaar patiëntje ervaren. De misverstanden over wie de leiding had, wie wel of niet bereikbaar was en wie waarover was ingelicht maakten de verwarring voor de ouders nog groter. Gezien de aard van de complicatie zijn veel verschillende artsen aan het bed van F. geweest, hetgeen ook tot onrust en verwarring bij klager heeft geleid.
Wat betreft de nazorg wijst klager op de op 28 maart 2011 door verweerder aan klager gestuurde email, waarin wordt aangegeven dat verweerder niet meer de beste zorg kan garanderen omdat hij niet kan uitsluiten dat zijn beslissingen gekleurd zullen worden door de lopende procedures. Voorts heeft verweerder aan klager toegezegd een analyse van de gebeurtenissen te laten doen. In die toezegging is verweerder tekort geschoten, nu die analyse nimmer is voltooid.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft - voor zoveel te dezen van belang – het navolgende als verweer naar voren gebracht.
Verweerder heeft de verrichte ingreep, de opgetreden hematemesis, zijn handelen daarna en het behandelplan bij recidief bloeding genoteerd in het dossier en doorgebeld met de dienstdoende AIOS heelkunde. Toen verweerder de betreffende avond werd gebeld door de dienstdoende chirurg en ook de dienstdoende kinder MDL-arts, heeft hij hun toelichting gegeven op de verrichte ingreep en de eerste episode van hematemesis. Ook heeft verweerder nog telefonisch contact gehad met voornoemde AIOS, die vroeg welke acties ondernomen moesten worden om de gastroscopie te laten plaatsvinden. Verweerder is van mening dat hij zorg heeft gedragen voor een adequate overdracht.
Verweerder is niet betrokken geweest bij het in gereedheid brengen van een OK. Hij had die avond geen achterwachtdienst voor kinderen en is puur uit betrokkenheid met F. naar het ziekenhuis gegaan.
Tijdens en na zijn handelen op de recovery heeft verweerder de ouders gesproken en hun uitleg gegeven over de mogelijke oorzaken van bloedbraken en de bestrijding ervan met koud water. Verweerder heeft hen ook medegedeeld dat hij er vanuit ging dat de bloeding na de koudwaterspoeling gestopt was. Er zijn toen afspraken gemaakt over het herstarten van de medicijnen en de voeding; de volgende ochtend zou een Hb bepaald worden. De ouders gingen akkoord met dit beleid en gaven verweerder aan een en ander begrepen te hebben. Nadat de gastroscopie was verricht heeft verweerder wederom de ouders gesproken in het bijzijn van de kinderintensivist, de chirurg en de AIOS Heelkunde. De contacten van verweerder met klager zijn steeds adequaat geweest. Toen verweerder op de recovery bij F. was, werd hij bijgestaan door dienstdoend personeel. Verweerder kan zich, gelet op de hoeveelheid patiënten op de recovery, voorstellen dat niet continu een personeelslid beschikbaar was om F. direct te verzorgen en te verschonen, waardoor klager dit heeft ervaren als minimale ondersteuning.
Vanaf vrijdag 19 november 2010 zijn door verweerder en anderen verschillende gesprekken met de ouders van F. gevoerd. Alle betrokkenen hebben uitleg gegeven over de dienststructuur, de bekwaam- en bevoegdheden van de betrokken artsen en disciplines. In het gesprek van 22 november 2010 heeft verweerder dit nog eens samengevat en aangegeven dat hij de complicatie reeds had gemeld bij de directeur patiëntenzorg met het verzoek een analyse te laten uitvoeren. In dat gesprek is door de ouders een gebrek aan vertrouwen jegens verweerder geuit. De gevoelens zijn benoemd en besproken. Er is afgesproken dat verweerder de bevindingen van de gevraagde analyse te zijner tijd met de ouders zou bespreken. Verweerder heeft met diverse mensen gesproken en hun gevraagd of er een vertraging is geweest. Ook logistiek heeft verweerder vragen gesteld; met recovery verpleegkundigen en met het hoofd daarvan heeft hij een gesprek gehad. Ondertussen heeft hij klager gesproken en zijn bevindingen verteld. Er waren echter te veel vragen en die kon verweerder niet oplossen.
Verweerder heeft naar aanleiding van de betreffende email telefonisch contact opgenomen met klager. Verweerder heeft uitgelegd dat hij met de betreffende zin niet bedoeld heeft te willen zeggen dat F. van hem niet de beste zorg zou krijgen, maar wel dat de ontevredenheid over zijn handelen en de inmiddels door klager gestarte procedures maakten dat hij bij de behandeling van F. eerst drie keer zal twijfelen en checken alvorens hij ergens toe over zou gaan. Verweerder heeft in dat kader gevraagd of het niet beter zou zijn om over te gaan naar een andere behandelaar.
5. De overwegingen van het college
Het aan verweerder gerichte verwijt dat hij na de eerste maagbloeding (in casu is sprake van een nabloeding) niet heeft gezorgd voor een goede overdracht, snijdt naar het oordeel van het college geen hout. Vast staat immers dat verweerder na de door hem op de recovery behandelde nabloeding, zijn verrichtingen en het behandelplan bij recidief nabloeding in de status heeft vermeld en bovendien heeft doorgebeld aan de dienstdoende AIOS Heelkunde. Dat een verpleegkundige de naam van de dienstdoende arts-assistent wellicht door de hectiek van dat moment niet goed kon lezen, valt verweerder niet aan te rekenen. Voorts is gebleken dat verweerder ook nog telefonisch overleg heeft gehad met de dienstdoende chirurg, de kinder MDL-arts en in het kader van de te starten gastroscopie met meergenoemde AIOS. Van een onvoldoende overdracht en/of inadequate communicatie over het behandelplan is dan ook naar het oordeel van het college geen sprake geweest.
Op 18 november 2010 had verweerder na 18.30 uur geen dienst meer, ook niet als achterwacht voor kinderen. Met het in gereedheid brengen van een OK dan wel het uitvoeren van de operatie had verweerder dan ook geen bemoeienis. Duidelijk is dat verweerder slechts uit betrokkenheid bij F. die avond op eigen initiatief weer naar het ziekenhuis is gekomen om bij de geplande re-operatie aanwezig te zijn.
Niet alleen op 18 november 2010, maar ook daarna is verweerder steeds in gesprek geweest met de ouders van F. althans met klager. Hij heeft iedere keer uitleg gegeven over de gang van zaken en het behandelplan. Ook heeft verweerder klager op de hoogte gehouden van de gang van zaken met betrekking tot de door hem aangeboden uit te voeren analyse. Evident is dat die analyse niet tot stand is gekomen. Verweerder heeft ter zitting toegegeven zich op het maken van een goede analyse van de gebeurtenissen verkeken te hebben qua tijdrovendheid en heeft aangegeven het te betreuren dat hij het staken van die poging niet met klager en/of de ouders van F. heeft gecommuniceerd. Verweerder had naar het oordeel van het college duidelijker kunnen communiceren met klager over de punten waarop de analyse vastliep, maar dit valt hem tuchtrechtelijk niet te verwijten.
Toen verweerder werd geconfronteerd met de tuchtklacht, heeft hij de gewraakte email naar klager uit doen gaan. Naar het oordeel van het college zijn het sturen van de betreffende email noch de inhoud van die email redenen om verweerder tuchtrechtelijk enig verwijt te maken. Daar komt nog bij dat verweerder de beweegredenen die aan de email ten grondslag lagen, telefonisch aan klager heeft vermeld en daarbij heeft aangeboden een andere behandelaar voor F. te zoeken.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt er toe dat de klacht op alle onderdelen ongegrond wordt bevonden.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
De chronologie van hetgeen op 18 november 2010 is geschied kan als volgt worden weergegeven:
17.45-18.00 Na terugkeer op de recovery volgend op de plaatsing van een PEG-sonde braakt de zoon van klager - hierna F. - bloed.
18.15 De arts spoelt de maag van F. met koud water en beoordeelt de toestand van F. als hemodynamisch stabiel, waarna hij zowel schriftelijk als telefonisch zijn dienst overdraagt aan de arts-assistent G. De arts geeft klager uitleg over de verrichte ingrepen.
18.30 De dienst van de arts is beëindigd en hij gaat naar huis.
18.30 Vlak na vertrek van de arts is F. weer bloed gaan braken. De verpleegkundige op de recoveryafdeling belt de anesthesioloog H.. Deze geeft instructie de dienstdoende arts-assistent te bellen. Nu de verpleegkundige de naam van de arts-assistent niet kon lezen heeft zij de (als achterwacht dienstdoende) chirurg I. gebeld.
18.45 Zowel de anesthesioloog als de arts-assistent zien F. rond deze tijd. Zij beoordelen hem hemodynamisch stabiel, de anesthesioloog neemt bloed af voor hemoglobinecontrole en stolling en geeft extra infuus-vulling.
19.00 De chirurg heeft telefonisch contact met de arts en gaat naar het ziekenhuis. Rond dezelfde tijd heeft ook de arts-assistent telefonisch contact met de arts. Vervolgens is er ook nog telefonisch contact tussen de arts en de dienstdoende kinder mdl-arts J.
Bij aankomst in het ziekenhuis beoordeelt ook de chirurg F. hemodynamisch stabiel.
19.20-19.35 F. braakt driemaal bloed.
19.25 In een van de twee OK’s start een (naar verwachting kort durende) operatie. De andere OK is dan al bezet.
19.30 De chirurg besluit tot re-operatie en roept het mdl-team op.
20.30 De arts arriveert weer in het ziekenhuis om bij de operatie aanwezig te zijn. F. braakt nogmaals bloed.
20.50 F. wordt naar de OK gebracht.
21.00 Re-operatie van F..
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager is in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
waarbij zijn klacht op alle onderdelen ongegrond is verklaard. Het beroepschrift richt zich tevens tegen de uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege in de zaken C2012.308 t/m C2012.311 tegen vier andere aangeklaagden. Klager voert zes grieven aan. Deze grieven laten zich - kort gezegd - als volgt omschrijven:
1. de tweede fistel had door het Regionaal Tuchtcollege in de beoordeling moeten worden meegenomen;
2. er was geen sprake van een adequate overdracht;
3. er is te lang gewacht met het gereedmaken van de OK en het oproepen van het mdl-team;
4. het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht tegen de directeur patiëntenzorg onjuist beoordeeld;
5. uit de uitspraak blijkt niet welke waarde het Regionaal Tuchtcollege heeft gehecht aan de door de arts overgelegde brief van prof. dr. K.;
6. ten onrechte heeft het Regionaal Tuchtcollege geoordeeld dat F. hemodynamisch stabiel was.
Voorts grieft klager in een niet genummerde grief er over dat het Regionaal Tuchtcollege in zijn uitspraak niet, althans onvoldoende, ingaat op de bevindingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, zoals weergegeven in het rapport van 28 oktober 2011.
Klager concludeert tot het alsnog gegrond verklaren van zijn klacht.
4.2 De arts heeft verweer gevoerd en concludeert primair tot niet-ontvankelijk verklaring van klager in zijn beroep en subsidiair tot verwerping van het beroep.
4.3 Met betrekking tot het standpunt van de arts dat klager in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt welke grief tegen welke beslissing van het Regionaal Tuchtcollege is gericht oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt.
Uit de door klager aangevoerde grieven valt voldoende duidelijk af te leiden op welke bij de behandeling van F. betrokken arts de afzonderlijke grieven betrekking hebben. Gebleken is dat de arts dat ook zo heeft begrepen en zich ter zake heeft verdedigd. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.
4.4 In hoger beroep zijn partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of F. op 18 november 2010 in de periode tussen het voor de eerste maal bloed braken en de aanvang van de re-operatie, dus in de periode tussen 17.45 en 21.00 uur, hemodynamisch stabiel was. De zesde grief van klager betreft deze vraag en het Centraal Tuchtcollege ziet aanleiding eerst deze grief te behandelen.
De vraag of F. in de hiervoor aangegeven periode al dan niet hemodynamisch stabiel was moet door het Centraal Tuchtcollege beantwoord worden aan de hand van hetgeen hierover is op te maken uit de status en uit hetgeen ter zitting in hoger beroep door partijen hierover is verklaard. Wat betreft dat laatste heeft de arts ter zitting verklaard dat F. gedurende de gehele periode hemodynamisch stabiel kon worden en ook is gehouden. Klager stelt zich op het standpunt dat niet is vast te stellen of F. in de periode na 20.15 uur hemodynamisch stabiel was, omdat de relevante waarden in de status in de periode tussen 20.15 en 21.00 uur niet zijn bijgehouden.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
In de status van F. zijn de relevante waarden vanaf 18.00 tot 20.15 uur genoteerd. Om 18.00 uur was de bloeddrukwaarde 100/50; in de periode van 18.30 tot 20.15 uur lagen de bloeddrukwaarden voortdurend rond de 80/40 bij een zuurstofsaturatie van minimaal 97%. F. was in de periode tot 20.15 uur derhalve hemodynamisch stabiel.
Vervolgens is er een, desgevraagd ter zitting in hoger beroep ook door de arts niet te verklaren, periode waarin de waarden van F. niet gemeten (althans niet genoteerd) zijn. Bij aanvang van de re-operatie om ca. 21.00 uur is het meten en (in ieder geval) het noteren van de bloeddrukwaarde hervat. Deze bleek onveranderd ten opzichte van de waarde van 20.15 uur (80/40). De zuurstofsaturatiewaarde wordt in de status eerst weer om 21.15 uur genoteerd en bedraagt dan 99%.
Hoewel onduidelijk is gebleven waarom de waarden van F. in de periode tussen 20.15 en 21.00 uur niet zijn gemeten, althans niet zijn genoteerd, kan er, gelet op het voorgaande, van worden uitgegaan dat de toestand van F. ook gedurende die periode gelegen tussen 20.15 en 21.00 uur, en daarmee voor de hele periode tussen het voor de eerste maal bloed braken en de aanvang van de re-operatie, hemodynamisch stabiel is geweest.
4.6 De rol van de arts bij dit alles beperkte zich overigens tot de periode tot 18.30 uur, het tijdstip waarop zijn dienst er op zat en de arts het ziekenhuis heeft verlaten. Hij is weliswaar om 20.30 uur teruggekeerd in het ziekenhuis, maar F. was toen overgedragen aan de opvolgend behandelaars. Nu F., niet alleen in de periode tot 18.30 uur maar gedurende hele periode voorafgaand aan de re-operatie, naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege hemodynamisch stabiel was treft de zesde grief geen doel.
4.7 Met zijn eerste grief richt klager zich tegen het tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg uitgesproken oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de gang van zaken rondom (het ontstaan van) de tweede fistel valt te beschouwen als een uitbreiding van de klacht en derhalve geen onderdeel uit kan maken van de tuchtklacht.
Het belang van de arts vergt dat hij zich tegen een klacht kan verdedigen. Het toestaan van een uitbreiding van een klacht ter terechtzitting komt in strijd met dit belang. De bestreden beslissing van het Regionaal Tuchtcollege is juist. De eerste grief faalt derhalve.
4.8 De tweede grief betreft de overdracht door de arts. Het Centraal Tuchtcollege volgt het Regionaal Tuchtcollege in het oordeel dat de arts heeft zorg gedragen voor een adequate overdracht. De arts heeft de verrichte ingreep, het bloedbraken en het door hem met water spoelen van de maag, alsmede het behandelplan bij herhaald bloedbraken zowel in de status genoteerd als doorgebeld aan de dienstdoende arts-assistent. Gebleken is dat de arts-assistent deze aldus schriftelijk en mondeling verstrekte overdracht goed heeft begrepen. Uit het feit dat er, nadat F. voor de tweede maal bloed had gebraakt nog enige (en in de voorstelbare beleving van klager: te veel) tijd is verstreken voordat tot re-operatie werd besloten kan niet worden afgeleid dat de door de arts gegeven overdracht niet adequaat was. De tweede grief faalt.
4.9 Zoals uit de hiervoor onder 3. weergegeven gang van zaken valt af te leiden is de arts niet (direct) betrokken geweest bij het gereedmaken van de OK en het oproepen van het mdl-team. De derde grief heeft dan ook geen betrekking op het handelen van de arts en zal derhalve in de onderhavige zaak onbesproken blijven. Hetzelfde lot treft de vierde grief, nu die uitsluitend betrekking heeft op het handelen van de directeur patiëntenzorg.
4.10 Met zijn vijfde en met zijn ongenummerde grief stelt klager dat niet uit de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege blijkt hoe de brief van prof. dr. K. van 13 december 2011 respectievelijk het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van 28 oktober 2011 bij de totstandkoming van de uitspraak zijn betrokken. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt met betrekking tot deze stelling dat het Regionaal Tuchtcollege niet gehouden is in zijn uitspraak expliciet tot uitdrukking te brengen of, en zo ja in welke zin, het de bevindingen van door partijen ingeschakelde derden bij het tot stand komen van die uitspraak heeft gewogen. Ook deze beide grieven falen derhalve.
4.11 Uit het voorgaande volgt dat de door klager aangedragen grieven geen doel treffen , zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,
mr. G.P.M. van den Dungen en mr. R.A. van der Pol, leden juristen en dr. G.J. Clevers
en dr. J.S. Pöll, leden beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2014.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.