ECLI:NL:TGZCTG:2014:287 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.475

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:287
Datum uitspraak: 08-07-2014
Datum publicatie: 08-07-2014
Zaaknummer(s): c2013.475
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater die in consult is geroepen toen klaagster leek de decompenseren gedurende haar behandeling in een revalidatiecentrum na een bovenbeenamputatie. Klaagster verwijt de psychiater dat hij zieltjes aan het winnen was omdat hij bijna geen patiënten had, zware medicijnen gaf, omdat klaagster zei dat ze slecht sliep, dat zij alleen moest eten en vaak alleen op haar kamer was, dat zij gedreigd werd dat zij haar medicijnen moest innemen en dat er een brief was van het CBR waarin stond dat klaagster een bipolaire stoornis had, waardoor ze opnieuw gekeurd moest worden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht op alle onderdelen afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.475 van:

A., wonende te B., appellante in het principaal beroep, verweerster in het incidenteel beroep,

klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D.,

verweerder in het principaal beroep, appellante in het incidenteel beroep, verweerder in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 30 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van

28 oktober 2013, onder nummer 12144c heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend en daarbij tevens incidenteel beroep ingesteld. Van klaagster is geen verweerschrift in het incidenteel beroep ontvangen.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A./E. (C2013.474) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 juni 2014. De psychiater is verschenen, bijgestaan door mr. Hielkema voornoemd. Klaagster heeft bij brief d.d. 20 juni 2014 laten weten dat zij niet ter zitting aanwezig zou zijn en is niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Bij klaagster heeft op 20 mei 2011 vanwege een infectie na een linkeronderbeenfractuur een linkerbovenbeenamputatie plaatsgevonden. Op 23 mei 2011 werd verweerder door de chirurg in consult geroepen. Er werd op dat moment geen psychiatrisch toestandsbeeld geconstateerd. Dezelfde week vond, omdat klaagster leek te decompenseren, een vervolgconsult plaats. Nu werd differentiaaldiagnostisch aan de ontwikkeling van een hypomanie gedacht. Vervolgens werd, met toestemming van klaagster, informatie aan de GGZ gevraagd, die een bevestiging van dit beeld opleverde. Op 1 juni 2011 werd gestart met Seroquel 100 mg, voor de nacht in combinatie met een dagschema, later opgehoogd naar 200 mg. Vanaf 1 juni 2011 was klaagster opgenomen voor klinische revalidatie in een revalidatiecentrum. Op 23 juni 2011 zag verweerder klaagster; haar werd uitleg gegeven over de diagnose. Op 28 juli 2011 had verweerder overleg met de nurse practitioner van het revalidatiecentrum over een terugkeer van klaagster naar haar woning. Op 1 juli 2011 heeft verweerder daarover nader overleg gehad. Op

6 juli 2011 heeft verweerder klaagster op de polikliniek gezien. In oktober 2011 is verweerder opnieuw in consult gevraagd door het revalidatiecentrum omdat het gedrag van klaagster was veranderd en men twijfelde of zij haar medicatie goed innam. In het consult vertelde klaagster dat zij haar medicatie goed innam en dat haar eigen psychiater op bezoek zou komen. Een laatste bezoek van klaagster vond plaats op 18 januari 2012, omdat klaagster boos was vanwege een brief aan het CBR; verweerder heeft toen gezegd dat hij nooit een brief naar het CBR had gestuurd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster klaagt erover dat verweerder:

a. zieltjes aan het winnen was omdat hij bijna geen patiënten had;

b. zware medicijnen gaf, omdat klaagster zei dat ze slecht sliep;

c. klaagster alleen moest eten en vaak alleen op haar kamer was;

d. klaagster gedreigd werd dat zij haar medicijnen moest innemen;

e. er een brief was van het CBR waarin stond dat klaagster een bipolaire stoornis had, waardoor ze opnieuw gekeurd moest worden.

4. Het standpunt van verweerder

Ad a. Verweerder is in consult geroepen en was gehouden aan dat verzoek te voldoen. Verweerder heeft zich nooit opgedrongen. Van het winnen van zieltjes is nooit sprake geweest.

Ad b. De medicatie, Seroquel, werd steeds in overleg met klaagster voorgeschreven en samen met haar geëvalueerd. Verweerder is van mening dat hij in overleg met klaagster passende medicatie heeft gekozen in een juiste dosering.

Ad c. Verweerder heeft nooit opdracht gegeven om klaagster te dwingen alleen op haar kamer te zijn of te eten.

Ad d. Verweerder heeft klaagster nooit gedreigd. Klaagster is steeds akkoord gegaan met de voorgeschreven medicatie. Er waren nooit termen voor een BOPZ-maatregel.

Ad e. Verweerder heeft geen enkele informatie aan het CBR verzonden.

5. De overwegingen van het college

Ad b

Het college is van oordeel dat de voorgeschreven medicatie geheel paste bij de gestelde (niet onjuist gebleken) diagnose en dat verweerder bij het voorschrijven van de medicatie geheel volgens de voor hem geldende regels heeft gehandeld.

Ad e

Voor het college is voldoende komen vast te staan dat verweerder geen bemoeienis heeft gehad met een brief aan het CBR.

Ad a,c en d:

Naar het oordeel van het college lenen deze klachtonderdelen zich voor gezamenlijke behandeling.

De lezing van de feiten door de partijen lopen met betrekking tot deze klachtonderdelen uiteen. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Daarbij is van belang dat de lezing van klaagster niet wordt gestaafd door het medisch dossier, dat op belangrijke onderdelen wel steun geeft aan de door verweerder gegeven lezing.

Op grond van het bovenstaande is het college van oordeel dat alle klachtonderdelen moeten worden afgewezen”.

3. Beoordeling van het hoger beroep

3.1 Klaagster is in principaal beroep gekomen tegen de ongegrondverklaring van haar klacht. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard. De psychiater heeft verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid van klaagster in de klacht en subsidiair tot verwerping van het principaal beroep.

3.2 In het incidenteel beroep is de psychiater opgekomen tegen de rechtsoverweging van het Regionaal Tuchtcollege met betrekking tot klachtonderdelen a, c en d. De psychiater verzoekt het Centraal Tuchtcollege, anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft gedaan, vast te stellen dat de weergave van de psychiater voldoende feitelijke grondslag vindt in het medisch dossier en dat bij die vaststelling geen sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de psychiater.

3.3 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft klaagster met haar (aanvullende) beroepschrift(en) haar beroepsgronden voldoende duidelijk toegelicht en - anders dan de psychiater meent - behelst haar beroep niet slechts een herhaling van haar klachten in eerste aanleg. Klaagster zal derhalve in het beroep worden ontvangen.

3.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Dit betekent dat zowel het principaal beroep als het incidenteel beroep moet worden verworpen.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

In het principaal beroep:

verwerpt het beroep.

In het incidenteel beroep:

verwerpt het beroep

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en

prof .mr. J. Legemaate, leden juristen en dr. W.J. Rijnberg en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 8 juli 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.