ECLI:NL:TGZCTG:2014:284 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.437

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:284
Datum uitspraak: 08-07-2014
Datum publicatie: 08-07-2014
Zaaknummer(s): c2013.437
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts, werkzaam in de verslavingszorg. De arts is betrokken bij de methadonverstrekking aan klager. Klager verwijt de arts onder meer dat zij heeft nagelaten een methadonrecept uit te schrijven en heeft gedreigd een bloedproef bij klager af te nemen. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Voor zover klager in zijn beroepschrift nieuwe klachten naar voren brengt verklaart het Centraal Tuchtcollege klager niet-ontvankelijk. Voor het overige wordt het beroep van klager verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.437 van:

A., wonende te B.,

appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., arts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 februari 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

27 augustus 2013, onder nummer 13/110 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 juni 2014, waar is verschenen de arts, bijgestaan door mr. Salomons voornoemd. Klager is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet ter zitting verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerster is als arts parttime werkzaam bij de D..

2.2 Klager heeft op 31 januari 2013 een Periodiek Medisch Onderzoek (PMO) bij verweerster ondergaan. Verweerster heeft na het onderzoek met klager afgesproken een recept voor 3 maanden methadon te faxen naar de apotheek. Dit recept is niet verstuurd.

2.3. Bij e-mail van 26 februari 2013 heeft klager een klacht ingediend bij D. over het niet verzenden van het recept. In het medisch dossier van klager staat het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:

´(..)

clt belt:

Ik bied mijn excuses aan dat het R na het PMO 31/1 niet gefaxed is en dat ik hem vanochtend gebeld hem omdat ik na mijn week vakantie vorige week en zijn mail van 26/2 20 uur 50 gisteren gelezen had, recent weet van het probleem. (..)

Clt is boos over het feit dat ik besproken heb bloedonderzoek te willen: clt wil dit niet zeg dit nog uit te willen; voelt zich persoonlijk gecontroleerd (..)’

2.4 In het medisch dossier staat op 8 maart 2013 het volgende, voor zover hier van belang, geschreven:

´(..)

via mail: A.

Hallo C.,

Ik heb met jouw afgesproken dat jij mij op schrift zal stellen dat ik voor het buitenland in dit geval E. methadon gestabiliseerd ben voor het auto rijden. Ik wil je vragen dit te doen want ik heb de verklaring nodig, er zou ook een verslavingsdeskundige kijken of het in E. ook geld?

(..)

Mail beantwoord:

Beste A.,

Wij hebben hier bij de ambassade van E. nagevraagd wat de regelgeving is in E. en ons is verteld dat het geoorloofd is om deel te nemen aan het verkeer als iemand meer dan 6 maanden een zelfde dosis methadon gebruikt;

Dit heb ik in een medische verklaring gezet, die klaarligt bij de receptie.

(..)

C.(..)’

2.5. In het medisch dossier staat op 29 maart 2013 het volgende, voor zover hier van belang, geschreven:

´(..)

Uit de webpagina van F. blijkt dat een Engelse verklaring gelegaliseerd moet worden, daarom vandaag een copie gestuurd naar F., naar mailadres G.. (..)

Clt gebeld:

Doorgegeven dat een copie bij de balie ligt en dat ik ter legalisatie een copie heb opgestuurd naar F.(..)’

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klager behoorde te betrachten. Klager verwijt verweerster dat zij 1) heeft nagelaten een methadonrecept uit te schrijven, 2) dreigt met het afnemen van een bloedproef bij klager, 3) weigert een verklaring aan de E. politie af te geven, 4) medische informatie van klager heeft verstrekt aan F. en 5) niet aanwezig is op haar werk.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en daarvoor is het volgende redengevend.

5.2. Verweerster erkent dat zij na het consult op 31 januari 2013 het herhaalrecept voor de methadon niet heeft gefaxt naar de apotheek en dat dat wel had gemoeten. Dat laatste is juist. Het college is echter van oordeel dat dit niet dusdanig ernstig is dat verweerster in tuchtrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt. Dit geldt te meer nu aan klager op 29 januari 2013 reeds een recept voor twee weken methadon was uitgeschreven en hij niet van methadon verstoken is geweest. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond.

5.3. Ten aanzien van klachtonderdeel 2 overweegt het college als volgt. De richtlijn Opiaatonderhoudsbehandeling 2012 bepaalt dat bij methadonverstrekking de screening middels bloedonderzoek is vereist. Verweerster heeft met het aanbieden van het bloedonderzoek conform de richtlijn gehandeld. Verweerster is juist aan de bezwaren van klager tegemoet gekomen door het bloedonderzoek niet op 31 januari 2013 plaats te laten vinden maar tot een later moment uit te stellen. Voor de juistheid van de stelling van klager dat verweerster met een bloedproef heeft gedreigd, zijn onvoldoende aanknopingspunten in het dossier te vinden.

5.4. Blijkens het medisch dossier heeft verweerster op 8 maart 2013 voldaan aan het verzoek van klager om een Engelstalige medische verklaring af te geven waarin staat dat klager voor zijn opiaatafhankelijkheid een opiaatonderhoudsbehandeling heeft die reeds enkele jaren stabiel is. Vervolgens heeft zij deze verklaring laten legaliseren door F. Dat verweerster medische informatie over klager aan F. of de ambassade zou hebben verstrekt is niet uit stukken gebleken. De enkele stelling van klager dat dit wel het geval is, is dan ook onvoldoende. Klachtonderdelen 3 en 4 treffen geen doel.

5.5. Verweerster heeft aangevoerd parttime te werken en voor een goede achtervang zorg te dragen op de dagen dat zij niet werkzaam is. Dat klager verweerster niet altijd heeft aangetroffen is daarmee verklaarbaar. Klachtonderdeel 5 slaagt niet.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande dat - zoals partijen terecht opmerken - klager, anders dan het Regionaal Tuchtcollege onder 5.2 aanneemt, in de tweede helft van februari 2013 geen methadon heeft ontvangen.

4. Behandeling van het hoger beroep

4.1 Klager is in beroep gekomen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij zijn klacht is afgewezen. Hij heeft daartoe drie beroepsgronden aangevoerd, te weten - kort gezegd - (1) dat de arts verzuimd heeft de recepten te faxen, (2) dat de arts betrokken was bij het inschakelen van de GGZ en (3) dat de arts contact heeft gehad met de politie in E.. Klager concludeert - impliciet - tot gegrond verklaring van zijn klacht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De hiervoor onder 4.1 genoemde tweede en derde beroepsgrond betreffen klachten die niet eerder door klager naar voren zijn gebracht. Nu het hoger beroep er toe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over jegens de arts in eerste aanleg geuite klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen, vallen deze klachten buiten het bereik van dit beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal klager in zoverre in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.4 Met betrekking tot de eerste beroepsgrond, dat de arts verzuimd heeft de recepten te faxen, overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. In hoger beroep is komen vast te staan dat klager in februari 2013 gedurende enige tijd geen methadon verstrekt heeft kunnen krijgen als gevolg van het feit dat de arts verzuimd had daarvoor een recept te faxen. Nu klager zich gedurende deze periode niet tot de balie van D. heeft gewend met de mededeling dat hij niet meer in het bezit was van methadon en dit ook niet via de apotheek aan D. heeft laten weten acht het Centraal Tuchtcollege het niet aannemelijk dat klager in de genoemde periode ook daadwerkelijk verstoken is geweest van methadon. Het verwijt dat de arts verzuimd heeft het recept te faxen is hiermee van onvoldoende gewicht om tot gegrond verklaring van dit klachtonderdeel te leiden. De eerste beroepsgrond faalt derhalve.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dit betrekking heeft op de tweede en derde beroepsgrond;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. G.P.M. van den Dungen, leden juristen en drs. F.M.M. van Exter en drs. M. van Bergeijk, leden beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.