ECLI:NL:TGZCTG:2014:279 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.353

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:279
Datum uitspraak: 08-07-2014
Datum publicatie: 08-07-2014
Zaaknummer(s): c2013.353
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: .

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.353 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, wonende te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 5 december 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 september 2013, onder nummer 314/2012 heeft dat College klager in de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

Verweerster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 mei 2014, waar zijn verschenen klager en verweerster, bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer voornoemd. Klager heeft pleitaantekeningen overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De ex-echtgenote van klager is de overbuurvrouw van verweerster. Verweerster en haar echtgenoot zijn door de ex-echtgenote van klager gevraagd deel uit te maken van een particulier hulpnetwerk voor acute situaties. Op 18 november 2012 werden verweerster en haar echtgenoot door de ex-echtgenote van klager gebeld met de vraag om met spoed te komen omdat zij werd bedreigd door haar zonen en zich op dat moment niet veilig voelde. Eerst is de echtgenoot van verweerster naar de overbuurvrouw toegegaan en later verweerster. Er was sprak van een hectische situatie waarin de echtgenoot van verweerster ervoor heeft gezorgd dat de kinderen hun moeder niet konden aanvallen. Verweerster heeft met de kinderen gepraat. Ondertussen heeft de moeder met professionele hulpinstanties gebeld. Toen de situatie was gekalmeerd zijn verweerster en haar echtgenoot weer naar huis gegaan.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij op 18 november niet alleen fysiek maar ook verbaal (geestelijk) op een zodanig grensoverschrijdende wijze in de richting van zijn vier zonen heeft gehandeld dat hierdoor sprake is van onevenredig gewelddadig handelen waardoor verweerster als wijkverpleegkundige zich schuldig zou hebben gemaakt aan kindermishandeling.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- primair aan dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht. Verweerster heeft immers gehandeld als buurvrouw en niet in haar hoedanigheid van verpleegkundige. Er is overigens geen sprake geweest van fysiek dan wel van verbaal geweld.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college zal eerst de vraag moeten beantwoorden of verweerster in haar hoedanigheid van verpleegkundige heeft gehandeld en of klager derhalve kan worden ontvangen in zijn klacht.

Klager stelt dat verweerster gevraagd is voor het particuliere netwerk omdat zij naast buurvrouw ook een professional is, namelijk wijkverpleegkundige Jeugdzorg. Door haar in te schakelen verzekeren betreffende hulpverleners zich ervan dat hierdoor een bepaalde expertise wordt ingebracht waarvan automatisch gebruik zal worden gemaakt in een escalerende situatie, aldus klager. Tegenover deze stelling stelt verweerster dat zij gehandeld heeft als buurvrouw. Het particuliere netwerk bestaat uit alleen maar goedwillende buren, die door de ex-echtgenote van klager zijn gevraagd, en geen enkele officiële instantie betrokken bij de hulpverlening rond de buurvrouw is op de hoogte van haar beroep.

Het college is van oordeel dat niets erop wijst dat verweerster op de bewuste

18 november 2012 in de hoedanigheid van verpleegkundige heeft gehandeld. Zij is immers samen met haar man door de buurvrouw gevraagd om deel uit te maken van een particulier netwerk waarin alleen buren zaten. Op geen enkele manier is aannemelijk geworden dat verweerster hiervoor gevraagd is vanuit haar professie als verpleegkundige. De enkele stelling van klager is hiertoe onvoldoende. Nu er geen sprake is van handelen als BIG-geregistreerd verpleegkundige valt het handelen van verweerster niet onder het tuchtrecht.

5.2

Het voorgaande leidt ertoe dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht.

Aan een inhoudelijk oordeel van de klacht komt het college dan ook niet toe”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met het beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

4.2 Verweerster heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

4.4 In het midden kan blijven of verweerster, zoals klager in zijn beroepschrift (opnieuw) heeft aangevoerd, op grond van haar BIG-registratie als verpleegkundige voor het burennetwerk van klagers ex-echtgenote is gevraagd. Het Centraal Tuchtcollege is op grond van de stukken van het geding en de behandeling ter terechtzitting in beroep in elk geval niet gebleken dat het handelen van verweerster op 18 november 2012 ten aanzien van de vier zoons van klager weerslag heeft gehad op het belang van de individuele gezondheidszorg zodat het tuchtrechtelijk kan worden getoetst. Voor het Centraal Tuchtcollege is niet komen vast te staan dat bij het optreden van verweerster op 18 november 2012 feitelijk sprake is geweest van (elementen van) verpleegkundige zorg. De stukken van het geding bieden daarvoor onvoldoende steun. Klager, die op 18 november 2012 zelf niet in de woning van zijn ex-echtgenote D. aanwezig is geweest, heeft zijn stelling dat verweerster - als verpleegkundige - zijn vier zoons die avond fysiek en verbaal (geestelijk) grensoverschrijdend heeft bejegend door zich tegenover zijn zoons uit te laten in de (kracht)termen: “ Ik zal jou eens mores leren ”, “ Als ik je tegen de muur doodgooi, dan zal de politie het niet erg vinden ”, “ Jij hebt geen recht van leven ”, “ Je vader is een nietsnut en krijgt echt geen geld van mij ” of “ Als je aan mij komt, dan ga ik keiharde klappen uitdelen ”, op geen enkele wijze onderbouwd, anders dan dat hij heeft aangegeven blindelings te (mogen) vertrouwen op de inhoud van de verklaringen (van horen zeggen) die zijn zoons daarover tegenover hem over die avond hebben afgelegd. Verweerster heeft aangegeven dat haar handelen op 18 november 2012 enkel daaruit heeft bestaan dat zij aan het begin van de avond bij één van de zoons haar handen op diens bovenarmen heeft geplaatst om oogcontact met hem te kunnen maken en hem tot rust te manen en dat zij op enig moment een troostende arm om de oudste zoon heeft heengeslagen. Verder heeft zij voor het overgrote deel van de avond aan de eetkamertafel gezeten en in bijzijn van haar echtgenoot met de zoons van klager gepraat, aldus verweerster. Ook de getuigenverklaring van D. in het (concept) proces-verbaal van verhoor d.d. 28 januari 2013 bij de politie biedt geen aanknopingspunten voor (enig) feitelijk verpleegkundig handelen van verweerster die avond. Uit de stukken van het geding en de behandeling ter zitting komt veeleer van verweerster een beeld naar voren dat zij zich als ‘goedwillende burger en als moeder’ heeft ontfermd over de zoons van klager op een moment dat de moeder van de zonen zich met hen in een benarde thuissituatie bevond.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat klager in de klacht niet-ontvankelijk is en het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. T.L. de Vries, leden-juristen en drs. H.G.M. Menke en P. Nieuwenhuizen-Berkovits, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.