ECLI:NL:TGZCTG:2014:273 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.357

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:273
Datum uitspraak: 08-07-2014
Datum publicatie: 08-07-2014
Zaaknummer(s): c2013.357
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen internist. Klaagster is bij verweerder, internist, onder behandeling gekomen in verband met blijvende therapieresistente hypertensie (hoge bloeddruk). De klacht houdt in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klaagster behoorde te betrachten. Volgens klaagster heeft hij haar niet goed behandeld voor haar hoge bloeddruk en heeft hij haar een combinatie van bètablokkers voorgeschreven waardoor ze blijvende schade heeft opgelopen. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.357 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. N.R.H. Boasman-Trustfull,

tegen

C., internist, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, jurist bij Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 13 december 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in zijn beslissing met nummer 13/026x als kennelijk ongegrond afgewezen. Bij herstelbeslissing van 22 oktober 2013 heeft het Regionaal Tuchtcollege bepaald dat aan zijn beslissing met nummer 13/026x dient te worden toegevoegd dat deze is gewezen in raadkamer van 2 juli 2013. Klaagster is tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 mei 2014, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. N.R.H. Boasman-Trusfull voornoemd, en verweerder, bijgestaan door

mr. S.J. Berkhoff-Muntinga voornoemd. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder is internist. Klaagster is bij verweerder op 18 april 2006 onder behandeling gekomen in verband met een blijvende therapierestistente hypertensie (hoge bloeddruk). De door de huisarts in eerste instantie voorgeschreven medicatie, bètablokker atenolol en een diureticum, gaven geen reactie, waarna klaagster werd behandeld met telmisartan (Micardis) 80 mg per dag.

2.2 Verweerder heeft bij klaagster nader onderzoek verricht naar een eventuele secundaire vorm van hypertensie. Naar gelang de situatie werd de bloeddrukmedicatie bij klaagster opgehoogd, uitgebreid en aangepast. Voor een afwijkende hartcontour werd klaagster verwezen naar de cardioloog.

2.3 In mei, juli en augustus 2006 is de dosering van de medicatie bij klaagster wederom aangepast.

2.4 Klaagster is op indicatie van verweerder van 25 tot 27 september 2006 electief opgenomen ter klinische beoordeling van de bloeddruk. Naar aanleiding van de uitslagen van die opname is de bloeddrukmedicatie wederom aangepast.

2.5 Op 29 november heeft bij klaagster bloeddrukregistratie thuis plaatsgevonden. De medicatie werd naar aanleiding van die uitslagen aangepast.

2.6 Van 22 tot 24 januari 2007 is klaagster wederom electief opgenomen ter klinische beoordeling van de bloeddruk.

2.7 Op 28 februari 2007 werd een tweede bloeddrukmeting thuis gedaan.

2.8. Na een consult op 9 mei 2007 heeft verweerder op 14 augustus 2007 met klaagster de mogelijkheid van een second opinion in het D. besproken en die vervolgens voor haar in gang gezet.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten. Hij heeft klaagster niet goed behandeld voor haar hoge bloeddruk en bij haar een verkeerde combinatie van medicatie voorgeschreven.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Verweerder voert aan dat hij alles in het werk heeft gesteld om de juiste combinatie van medicijnen voor klaagster te bepalen zodat haar bloeddruk onder controle zou komen. Verweerder heeft poliklinisch onderzoek verricht, klaagster verwezen naar een cardioloog en haar electief laten opnemen. Steeds wanneer de uitslagen daartoe aanleiding gaven, heeft verweerder de medicatie aangepast. Verweerder bestrijdt voorts dat hij klaagster een verkeerde combinatie van bètablokkers heeft voorgeschreven.

5.2 Dit verweer slaagt. Verweerder heeft in samenwerking met de cardiologen van het ziekenhuis veelvuldig diagnostisch onderzoek verricht of laten verrichten. Verweerder heeft dit alles goed gedocumenteerd, hetgeen het college een goed beeld geeft van de zorgvuldigheid waarmee hij te werk is gegaan. Steeds na elke uitslag heeft verweerder de hoogte en de combinatie van de medicijnen aangepast en daarmee getracht de hoogte van de bloeddruk onder controle te krijgen. Ook heeft hij aanleiding gezien klaagster electief te laten opnemen. Het college is van oordeel dat verweerder daarmee voldoende onderzoek heeft verricht en dus goede zorg heeft verleend. Dat blijkt te meer uit het feit dat toen bleek dat verweerder de oplossing niet voor handen had, hij klaagster tijdig en zorgvuldig voor een second opinion heeft verwezen.

5.3. Ten aanzien van de dubbele medicatie overweegt het college het volgende. Zelfs indien juist is dat één keer een doublure is geweest in de bètablokkers dan kan verweerder daarvan geen verwijt worden gemaakt. Verweerder heeft, zo stelt hij, de informatie van de huisarts van klaagster op de patiëntenkaart gevolgd en op de juistheid van die gegevens mocht hij af gaan.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal

Tuchtcollege voor zover daarin is overwogen dat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt voor het geven van een tweede bètablokker (overweging 5.3). Zij concludeert in zoverre tot vernietiging van de beslissing en, opnieuw rechtdoende, tot oplegging van een maatregel aan verweerder.

4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en dr. R. Heijligenberg en dr. T.J.M. Tobé, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

8 juli 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.