ECLI:NL:TGZCTG:2014:272 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.358
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:272 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-07-2014 |
Datum publicatie: | 08-07-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.358 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen patholoog. Klager is de zoon van de inmiddels overleden patiënte. Klager verwijt de aangeklaagde patholoog dat hij een volkomen verkeerde diagnose heeft gesteld. Klager voert aan dat zijn moeder, die eerder kanker had gehad in verband met de vervolgens geconstateerde longkanker tot een zware operatie heeft besloten op grond van de informatie dat het een primaire tumor betrof. Dat is haar nog eens verzekerd bij de controle weken na de operatie op grond van onderzoek op het weggehaalde weefsel. Twee jaar later is gebleken dat de tumor geen primaire tumor was; de patholoog heeft een verkeerde diagnose gesteld hetgeen heeft geleid tot een lijdensweg voor zijn moeder. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.358 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., patholoog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J.J. de Ridder, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 21 mei 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van
18 juni 2013, onder nummer 2012/215, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 mei 2014, waar verweerder is verschenen, bijgestaan door
mr. M.J.J. de Ridder voornoemd. Klager is niet verschenen. Mr. de Ridder heeft de standpunten van verweerder toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten.
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager is de zoon van E., geboren op 1 augustus 1936 en overleden op 12 mei 2011, hierna de noemen: patiënte. Patiënte heeft in verband met een endometrium-carcinoom in 2003 een uterusextirpatie met medenemen van beide adnexa ondergaan.
2.2 In het voorjaar van 2008 is bij patiënte in het F. te G. bij toeval op de thoraxfoto een afwijking in de linker bovenkwab ontdekt. Na onderzoek in het F. heeft patiënte zich tot H., destijds werkzaam in het I.-Ziekenhuis in D., gewend.
2.3. De medische voorgeschiedenis van patiënte evenals de gevonden afwijking is op 28 mei 2008 in het multidisciplinair overleg longziekten in het I.-Ziekenhuis besproken. Geconcludeerd werd dat deze afwijking sterk verdacht was voor een primaire longtumor. Naar aanleiding daarvan is patiënte als behandelvoorstel gedaan: ‘eerst MRI van de lever, dan in principe proefthoracotomie links met vriescoupe, eventueel gevolgd door lobectomie linker bovenkwab”. Deze ingreep is op 16 juni 2008 verricht.
2.4. De verwijderde longkwab is door verweerder - als supervisor - onderzocht. Op het door de thoraxchirurg ingevuld aanvraagformulier voor dit onderzoek is het in 2003 bij patiënte verwijderde endometriumcarcinoom niet vermeld. In het daarvan van dit onderzoek in juli 2008 opgemaakte verslag werd geconcludeerd: ’matig gedifferentieerd adenocarcinoom met een diameter van 2,7 centimeter, Bronchus – en vaatresectievlakken, hilair klievingsvlak vrij van tumor, evenals twee lymfklieren, Geen doorgroei door de pleura, geen angioinvasie. Classificatie: pT1 NO Mx’.
2.5. Op 26 juni 2008 is patiënte uit het I.-Ziekenhuis ontslagen en is afgesproken dat zij zich voor verdere behandeling en controles weer tot het F. zou wenden. In de ontslagbrief d.d. 29 juli 2008 is vermeld:’ Gezien de cTINO-tumor zonder tekenen van angio-invasie is geen verdere therapie noodzakelijk en is patiënte hiermee in principe curatief geopereerd’.
2.6 In maart 2010 werden bij patiënte uitzaaiingen geconstateerd. In verband daarmee is het materiaal van de longtumor in maart 2010 gereviseerd in het laboratorium voor Pathologie J. in K. en in april 2010 op de afdeling Pathologie van het L. in M.. Daaruit is gebleken dat de longtumor geen primaire tumor was, maar een uitzaaiing van het endometriumcarcinoom uit 2003.
3. Het standpunt van klager en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder een volkomen verkeerde diagnose heeft gesteld.
Klager voert aan dat zijn moeder, die eerder kanker had gehad, in 2008 in verband met de geconstateerde longkanker besloten heeft tot de zware operatie op grond van de informatie dat het een primaire tumor betrof. Dat is haar nog eens verzekerd bij de controle weken na de operatie, op grond van het onderzoek op het weggehaalde weefsel. Begin 2010 is gebleken dat de tumor uit 2008 geen primaire tumor was; deze verkeerde diagnose heeft tot een lijdensweg voor zijn moeder geleid.
4.Het standpunt van verweerder.
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
5.1 Bij de beantwoording van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij heeft te betrachten ten opzichte van patiënte en/of klager –en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld- stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.
5.2. Met betrekking tot het handelen van verweerder moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat de thoraxchirurg niet op het aanvraagformulier voor het weefselonderzoek heeft vermeld dat patiënte in 2003 aan een endometriumcarcinoom was geopereerd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat verweerder daarmee niet bekend was.
Het onderzoek van het bij patiënte verwijderde weefsel is onder verweerders supervisie naar behoren verricht. De gebruikelijke aanvullende immunologische kleuringen zijn adequaat ingezet en geanalyseerd, de op grond daarvan getrokken conclusies kunnen naar het oordeel van het college de toets der kritiek doorstaan en zijn op juiste wijze in het ter zake gemaakte verslag weergegeven.
De door verweerder op grond van het onderzoek getrokken conclusies pasten bij het onderzoeksresultaat; niet kan worden geconcludeerd dat verweerder een onjuiste diagnose heeft gesteld. Het aan verweerder gemaakte verwijt is derhalve ongegrond.
5.3. Voorts merkt het college op dat, ook als in 2008 wel bekend zou zijn geweest dat de longtumor geen primaire tumor was, maar een uitzaaiing van het endometriumcarcinoom uit 2003, dit niet had geleid tot een andere behandeling. Er was op grond van de bekende gegevens ( tumor in de linker bovenkwab van de long en op de PET scan geen uitzaaiingen elders in het lichaam) een indicatie voor een primaire thoracotomie met vriescoupe. Indien de vriescoupe maligniteit liet zien gevolgd door een lobectomie. Aldus is geschied.
Dat niet al in 2008 is gebleken dat de tumor een uitzaaiing was van het endometriumcarcinoom, kan verweerder niet worden verweten. Bij de aangetroffen bevindingen en het klinisch beeld kon redelijkerwijze worden geconcludeerd tot de gestelde diagnose. Evenmin had het naar het oordeel van het college in de gegeven omstandigheden op de weg van verweerder gelegen nog nader aanvullend onderzoek te (doen) verrichten. aangezien de PET scan, welke voorafgaand aan de operatie was verricht, geen uitzaaiingen op afstand liet zien. Het college merkt nog op dat ook als wel duidelijk was geweest dat het een metastase betrof, de behandeling had bestaan uit de uitgevoerde operatie en niet had geleid tot een ander beleid, (zoals chemotherapie).
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en dr. R.T. Ottow en dr. F.J.J. van den Elshout, leden- beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.