ECLI:NL:TGZCTG:2014:27 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.072
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-01-2014 |
Datum publicatie: | 28-01-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.072 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster heeft zich met nagelproblematiek gewend tot de dermatoloog. Klaagster verwijt de dermatoloog onheuse bejegening, onbereikbaarheid voor consult, uitblijvende overdracht, onzorgvuldige communicatie en onzorgvuldige medische behandeling. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.072 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. J.A. Heeren, advocaat te Haarlem.
tegen
C., dermatoloog, wonende te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. A.W. Hielkema verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op
20 oktober 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen
C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 8 januari 2013, onder nummer 2012-009 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 oktober 2013, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Heeren voornoemd, en de arts, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Hielkema voornoemd. Mr. Heeren heeft een pleitnotitie overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
De arts heeft klaagster in de periode van 2 oktober 2008 tot en met 13 november 2008 behandeld. Klaagster was door de behandelend chirurg naar de arts voor een second opinion verwezen in verband met recidiverende ontstekingen rond en mogelijk ook onder de nagel(riem) op basis van ingroei van meerdere nagels in de omgevende weke delen. In het verleden was uiteindelijk besloten tot nagelextractie van alle tien nagels welke ingreep is uitgevoerd en nadien meer dan eens herhaald is. De chirurg betwijfelde het nut van herhaling daarvan, in verband waarmee de arts om een beoordeling is gevraagd.
Bij het eerste poliklinisch consult op 2 oktober 2008 heeft de arts aan klaagster zijn visie op de problematiek gegeven. Klaagster heeft het aanbod van de arts aangenomen om de behandeling over te nemen en een enkel aangetroffen nageldeel (een “spike”) direct te verwijderen. Deze ingreep heeft hij, na telefonisch overleg met klaagster op 6 oktober 2008, op 9 oktober 2008 uitgevoerd. Op 3 november 2008 nam klaagster weer contact op met de arts en liet zij weten dat naar haar mening zich een nieuwe teennagel had gevormd met een secundaire ontsteking. De arts adviseerde toen gebruik te maken van antibiotica. Omdat klaagster dit advies afwees, bleef voor de arts een conservatieve behandeling (met een chemische nagel-avulsie, dat wil zeggen met zalf) , zonder opnieuw operatief ingrijpen, over. Klaagster wees ook dit af en zei geen vertrouwen meer in de arts te hebben. De arts heeft daarna bedoelde chirurg ingelicht en gewezen op de mogelijkheid om een andere dermatoloog in te schakelen. Voor een controle afspraak op 13 november 2008 is klaagster niet meer verschenen. Later is zij naar bedoelde andere dermatoloog verwezen.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts, zakelijk weergegeven:
1) slechte bejegening en grensoverschrijdend gedrag en houding;
2) onbereikbaarheid en vervolgens het verplaatsen van haar zorgvraag naar de
weekenddienst;
3) uitblijven van overdracht;
4) verdraaiing van de hulpvraag na een verschil van mening over de behandeling;
5) onjuiste informatie;
6) onzorgvuldigheid en nonchalance;
7) schending van en inbreuk op haar lichaam;
8) misleiding van een andere arts.
Het college vat deze klachtonderdelen samen in een verwijt over de bejegening (grensoverschrijdend gedrag, A.), een verwijt over de onbereikbaarheid (B.), een verwijt over het uitblijven van overdracht (C.) en een verwijt over de wijze waarop de arts met klaagster heeft gecommuniceerd en haar medisch heeft behandeld (D). Deze klachtonderdelen zullen hierna worden besproken.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hierna worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. ad A.
Klaagster verwijt de arts dat hij tijdens de twee poliklinische contacten ongepaste uitspraken heeft gedaan. Zo sprak hij bijvoorbeeld zonder enige aanleiding over “ geslachtsziekte tussen de tenen”. Toen klaagster daarover een uitleg vroeg en hem zei dat hij hiermee te ver ging, grinnikte hij telkens. De arts heeft dit verwijt gemotiveerd weersproken. Aanvullend bewijs voor de lezing van klaagster is niet voorhanden. Weliswaar heeft de arts in zijn schriftelijk verweer voor de door klaagster benaderde klachtencommissie laten weten dat hij met zijn patiënten de sfeer luchtig en ontspannen wil houden, hetgeen in zijn woorden over het algemeen wordt gewaardeerd – blijkbaar niet door iedereen – maar dit kan niet als aanvullend bewijs worden gezien. Ook het verwijt dat zij van hem met gespreide benen op de behandeltafel moest gaan liggen is door hem weersproken en niet komen vast te staan.
De klacht moet in zoverre worden afgewezen. Dat betekent niet dat daarmee wordt uitgesproken dat de lezing van klaagster onjuist is, maar alleen dat zij het is die moet aannemelijk maken dat de arts op deze onheuse en/of grensoverschrijdende wijze met haar heeft gecommuniceerd. Daarin is zij niet geslaagd.
5.2. Ad B.:
Met het verwijt van slechte bereikbaarheid van de arts bedoelt klaagster kennelijk dat zij niet in staat is geweest om hem tussen de gemaakte afspraken door over haar klachten te spreken. De arts heeft dit weersproken. Hij heeft erop gewezen dat klaagster hem had verzocht haar terug te bellen, maar dat dit verzoek niet als spoedeisend was doorgegeven, en dat daarvan ook geen sprake was. Daarna heeft hij tweemaal tevergeefs getracht telefonisch met haar in gesprek te komen. Dit heeft klaagster niet weersproken. Het verwijt is daarom ongegrond. Daarbij wordt opgemerkt dat een patiënt onder niet spoedeisende omstandigheden zoals de onderhavige niet van de arts kan verlangen dat hij buiten de gemaakte afspraken om ook bereikbaar en beschikbaar is.
5.3.Ad C.
Toen bleek dat klaagster geen vertrouwen meer in de arts had, heeft hij volgens een aantekening in de status de verwijzende chirurg op diens verzoek hierover op
3 november 2008 ingelicht. Dit is telefonisch gebeurd. Hij heeft in dit verband de suggestie gedaan om een andere dermatoloog te benaderen. Dit verweer heeft klaagster niet weersproken. Waar de vertraging van de overdracht uit zou blijken is niet gebleken. Daarom moet het oordeel luiden dat, zoals de arts heeft bepleit, hij op correcte wijze de behandeling heeft afgerond.
5.4. Ad D.
Het verwijt van slechte communicatie is reeds gedeeltelijk hiervoor besproken. Voor zover klaagster bedoeld heeft de arts in dit verband meer in het algemeen een verwijt te maken, wordt dat verworpen. Klaagster heeft niet duidelijk omschreven, in welk opzicht hij tekort is geschoten. Voor zover zij met dit klachtonderdeel een uitspraak wil krijgen over de vraag, of de arts medisch-technisch zorgvuldig heeft gehandeld, luidt het oordeel dat de behandeling en beoordeling van de arts bij het College geen bedenkingen oproept. Meer in het bijzonder wordt overwogen dat zijn terughoudendheid om bij klaagster opnieuw operatief in te grijpen volkomen gerechtvaardigd was. Of de arts er verstandig aan heeft gedaan om de behandeling van de chirurg over te nemen, is de vraag. De arts was immers “slechts” ingeschakeld voor het geven van een second opinion. Nu deze geringe vorm van behandeling met instemming van klaagster is uitgevoerd, valt deze beslissing niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te kwalificeren.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
De arts kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. Hetgeen klaagster verder nog naar voren heeft gebracht leidt niet tot een andere beslissing en wordt geacht met het bovenstaande te zijn besproken.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Klaagster heeft in beroep aangevoerd dat in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt uitgegaan van een onjuist beloop van de gebeurtenissen en heeft een andere feitenvaststelling bepleit. Klaagster heeft daartoe onder meer gesteld dat de arts op het eerste consult van 2 oktober 2008 een nagelfragment heeft aangetroffen en dat hij dit na overleg met klaagster direct operatief heeft verwijderd en dus niet, zoals in de beslissing staat vermeldt, pas op 9 oktober 2008. Verweerder heeft in hoger beroep gemotiveerd volgehouden dat hij klaagster op 2 oktober 2008 heeft aangeboden om het nagelfragment direct te verwijderen, maar dat klaagster dit aanbod toen heeft afgeslagen. Het Centraal Tuchtcollege kan niet vaststellen welke toedracht het meest aannemelijk is. Omwille van de zorgvuldigheid zal het Centraal Tuchtcollege de feiten zoals door het Regionaal Tuchtcollege zijn vastgesteld als volgt aanpassen. Waar onder overweging “2. De feiten” staat vermeld: “ Bij het eerste poliklinisch consult op 2 oktober 2008 heeft de arts aan klaagster zijn visie op de problematiek gegeven. Klaagster heeft het aanbod van de arts aangenomen om de behandeling over te nemen en een enkel aangetroffen nageldeel (een “spike”) direct te verwijderen. Deze ingreep heeft hij, na telefonisch overleg met klaagster op
6 oktober 2008, op 9 oktober 2008 uitgevoerd”, leest het Centraal Tuchtcollege in plaats daarvan: “Het eerste poliklinisch consult vond plaats op 2 oktober 2008. De vraagstelling was een second opinion en het eventueel overnemen van de behandeling. Op 6 oktober 2008 hebben klaagster en de arts telefonisch contact gehad, waarna op 9 oktober 2008 het tweede poliklinisch consult heeft plaatsgevonden. Op 9 oktober 2008 heeft de arts (in ieder geval) de laterale- en dorsale nagelplooi geopereerd”. Voor het overige wordt aan het verzoek van klaagster om de feiten aan te vullen of te verbeteren voorbij gegaan. Het is aan het Centraal Tuchtcollege om te bepalen welke feiten voor de beoordeling van het voorliggende geschil van belang zijn. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege behelst overweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg na voormelde aanpassing een adequate weergave van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van het voorliggende geschil. Het Centraal Tuchtcollege zal voor de beoordeling van het beroep daarom van deze feiten uitgaan.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 Verweerder heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
Bereikbaarheid (B)
4.4 Klaagster heeft aangevoerd dat zij na het tweede poliklinisch consult van
9 oktober 2008 - in de week van 13 oktober 2008 - meerdere keren heeft gebeld met de polikliniek Dermatologie, maar dat zij de arts niet te spreken heeft gekregen. Volgens klaagster kwam er pas vier weken later, op 3 november 2008, voor het eerst weer telefonisch contact met de arts tot stand. De arts heeft dit in beroep (opnieuw) weersproken. Mede gelet op klaagsters eigen verklaring in haar klaagschrift voor de klachtencommissie (p. 4): “Ik klopte op een maandagavond telefonisch aan bij de EHBO van het E. te F. met een ontsteking na de operatie van C.” acht het Centraal Tuchtcollege aannemelijk dat klaagster, zoals de arts heeft aangevoerd, in de week van 13 oktober 2008 niet naar de polikliniek Dermatologie heeft gebeld, maar naar de Afdeling Spoedeisende hulp (SEH). Voorts acht het Centraal Tuchtcollege niet onaannemelijk dat de arts vervolgens, zoals hij ter zitting heeft verklaard, op indirecte wijze (via dienstdoende arts-assistenten van de SEH) heeft vernomen dat klaagster had getracht hem te bereiken. Klaagster heeft dit ook niet weersproken. Blijkens het medisch dossier heeft de arts vervolgens op vrijdag 17 oktober 2008 (tweemaal) tevergeefs telefonisch contact met klaagster opgenomen, waarna hij klaagsters voicemail heeft ingesproken. Op 18 oktober 2008 heeft de arts nogmaals (tevergeefs) gebeld en opnieuw een voicemailbericht achtergelaten, hetgeen klaagster ook heeft bevestigd, zoals het Centraal Tuchtcollege afleidt uit het klaagschrift aan de klachtencommissie. Volgens de arts is vervolgens op 18 oktober 2008 alsnog een telefoongesprek met klaagster tot stand gekomen, waarin klaagster heeft aangegeven dat er sprake was van een ingegroeide nagel met een ontsteking. Klaagster heeft dit betwist, maar gelet op de (plaatsing van de) aantekening van de arts in het medisch dossier van klaagster: “Telef: ingegroeide nagel met itis – wil geen ureumzalf, alleen OK”, acht het Centraal Tuchtcollege dit aannemelijk. Onder voormelde omstandigheden acht het Centraal Tuchtcollege het tuchtrechtelijk verwijt van klaagster dat de arts na het tweede poliklinische consult van 9 oktober 2008 onvoldoende bereikbaar was voor consult, ongegrond.
Communicatie, medische behandeling en telefonisch contact 3 november 2008 (D)
4.5 Op 3 november 2008 heeft er tussen klaagster en de arts telefonisch contact plaatsgevonden. Het Centraal Tuchtcollege is ter zitting gebleken dat partijen het telefoongesprek van 3 november 2008 verschillend hebben ervaren. Klaagster heeft uit het telefoongesprek de indruk gekregen dat de arts haar met haar hulpvraag (ingegroeide nagel met ontstekingverschijnselen) niet op consult wilde zien. Dit is ook in de kern hetgeen zij de arts verwijt. De arts heeft dit betwist. Volgens de arts stuurde klaagster in het gesprek direct aan op een consult met operatief ingrijpen en stond zij bij voorbaat al niet open voor een andere behandeling (met antibiotica en ureumzalf). Wat daar ook van zij, het Centraal Tuchtcollege is niet gebleken dat de arts heeft geweigerd klaagster op consult te zien. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts klaagster naar aanleiding van haar hulpvraag in het telefoongesprek vooral trachten aan te geven dat operatief ingrijpen niet tot de mogelijkheden behoorde, nu er (op dat moment) geen sprake meer was (of kon zijn) van ‘nagels’, zoals hij ook reeds eerder aan klaagster had aangegeven. Klaagster heeft vervolgens niet meer aangedrongen op een consult. Onder deze omstandigheden acht het Centraal Tuchtcollege het verwijt van klaagster dat de arts haar niet op consult wilde zien dan ook ongegrond. Voor het overige heeft klaagster haar klacht over de slechte communicatie met de arts onvoldoende onderbouwd, zodat het Centraal Tuchtcollege daaraan verder voorbij gaat. Voor zover klaagsters klacht ook is gericht tegen de medische behandeling door de arts, acht het Centraal Tuchtcollege deze niet onzorgvuldig. Dit betekent dat ook het Centraal Tuchtcollege dit klachtonderdeel ongegrond acht, zij het op iets andere gronden dan het Regionaal Tuchtcollege.
Bejegening (A) ,uitblijven van overdracht (C)
4.6 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.
4.7 Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en
mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en prof.dr. R. Willemze, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.