ECLI:NL:TGZCTG:2014:264 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.347

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:264
Datum uitspraak: 24-07-2014
Datum publicatie: 04-07-2014
Zaaknummer(s): c2013.347
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager heeft zich in 2010 ziek gemeld bij zijn werkgever. Verweerder is als arts werkzaam voor die werkgever. Klager verwijt verweerder dat hij 1) zich als bedrijfsarts heeft uitgegeven zonder dat te zijn, 2) dat klager lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen door klager werkzaamheden te laten verrichten tegen het advies van de deskundige, en 3) dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door zonder toestemming medische gegevens over klager aan de werkgever te verschaffen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond en klachtonderdeel 3 gegrond en legt verweerder de maatregel van waarschuwing op en bepaalt dat de beslissing zal worden gepubliceerd. Klager komt in beroep tegen de eerste twee ongegrond verklaarde klachtonderdelen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel 1 alsnog gegrond, aangezien uit door klager in het geding gebrachte producties blijkt dat de arts zichzelf met de titel bedrijfsarts heeft aangeduid, terwijl hij als arts staat ingeschreven in het BIG-register zonder de specialisatie van bedrijfsarts. Bovendien is de arts ook door IGZ gewaarschuwd voor het onbevoegd voeren van die specialistentitel. Het beroep tegen klachtonderdeel 2 wordt ongegrond verklaard. De gegrondverklaring van klachtonderdeel 1 leidt niet tot het opleggen van een zwaardere maatregel. De door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van waarschuwing blijft in stand.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.347 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mevrouw C. te B.,

tegen

D., arts, werkzaam te E., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. C.J. van Weering, jurist bij Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 29 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 juli 2013, onder nummer 12142, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd en bepaald dat de beslissing gepubliceerd dient te worden als deze onherroepelijk is geworden. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 april 2014, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mevrouw C. voornoemd, en de arts, bijgestaan door mr. C.J. van Weering voornoemd.

Mr. Van Weering heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder is sinds februari 2011 als arts werkzaam voor F. te B.. Klager is bij F. werkzaam als productiemedewerker. Klager heeft zich op 17 oktober 2010 ziek gemeld bij zijn werkgever. De toenmalige voor F. werkzame arts heeft klager op 23 december 2010 weer belastbaar geacht voor werkzaamheden. Klager heeft zich voor een deskundigenoordeel gewend tot het UWV. Op 22 februari 2011 werd bij deskundigenoordeel bepaald dat klager op 23 december 2010 niet in staat was werkzaamheden te verrichten op de frees- en zaagafdeling.

Inmiddels had klager zich op 9 februari 2011 gemeld bij verweerder. Afgesproken werd dat de uitslag van het deskundigenoordeel zou worden afgewacht. Op 3 maart besprak verweerder het deskundigenoordeel met klager. Vastgesteld was dat het om het fenomeen van Raynaud ging. Op 7 en 20 april heeft verweerder klager wederom gesproken. Bezien werd of klager op de “snijstraat” zou kunnen werken. Er was toen nog geen plan van aanpak opgesteld. Op 5 mei 2011 is klager opnieuw bij verweerder geweest en is besproken of contact zou worden opgenomen met een hoogleraar vaatchirurgie. Tevens is afgesproken dat verweerder contact op zou nemen met de therapeut van klager.

Op 12 mei 2011 heeft verweerder contact gehad met de therapeut van klager. Op

20 mei 2011 werd klager formeel belastbaar geacht voor aangepaste werkzaamheden op de “snijstraat”. De re-integratie is daarop begonnen. Op 20 juli 2011 liet klager aan verweerder weten dat hij volledig aan het werk was op basis van aangepast werk en een zekere mate van boventalligheid. Op 18 augustus 2011 was klager inmiddels wederom ziek gemeld. Klager heeft daarop wederom diverse afspraken gehad met verweerder. Op 13 oktober 2011 heeft verweerder met klager een brief besproken die verweerder had ontvangen van G. over middelengebruik.

Op 27 oktober 2011 heeft verweerder klager geadviseerd om zich zoveel mogelijk te richten op werk bij een andere werkgever. Daarna is nog regelmatig spreekuurcontact geweest met klager.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder kort samengevat dat hij zich als bedrijfsarts heeft uitgegeven terwijl hij geen bedrijfsarts is; dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door medische gegevens over klager aan de werkgever te verschaffen, waarvoor nooit toestemming is gegeven, en dat klager lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen door klager werkzaamheden te laten verrichten tegen het advies van de deskundige. In februari 2011 was al bekend dat klager leed aan Raynaud.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder bestrijdt allereerst de stelling van klager dat hij klager werkzaamheden heeft laten verrichten tegen het advies van de deskundige in. Verweerder heeft het advies van de deskundige gevolgd toen bleek dat klager zijn werkzaamheden niet kon uitvoeren. Verweerder heeft daarop wel onderzocht of klager aangepaste werkzaamheden kon verrichten. Dit zou kunnen in de “snijstraat”, waar ook in de winter de temperatuur boven de 20 graden C ligt. Klager is begonnen toen klager het daar zelf, evenals zijn therapeut, mee eens was.

Voorts bestrijdt verweerder de stelling van klager dat hij zijn beroepsgeheim zou hebben geschonden. De rapportages aan de werkgever bevatten volgens verweerder alleen die gegevens die noodzakelijk zijn in verband met werk, beperkingen en mogelijkheden tot re-integratie, terwijl over bijzonder informatie tevoren met klager is overlegd (m.b.t. het middelengebruik). De rapportages zijn wel degelijk door verweerder opgesteld, niet door P&O zoals klager stelt.

Betreffende het gebruik van de benaming bedrijfsarts heeft verweerder aangegeven dat hij aan klager heeft uitgelegd dat hij sociaal geneeskundige is, arts voor maatschappij en gezondheid, een subspecialisatie verwant aan de specialisatie arts voor arbeid en gezondheid.

5. De overwegingen van het college

Aangaande het eerste klachtonderdeel, inhoudende dat verweerder ten onrechte de benaming bedrijfsarts gebruikt, is het college van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard. Uit het BIG-register blijkt dat verweerder als arts staat geregistreerd, met als specialisme maatschappij en gezondheid, een specialisatie vallend onder de sociale geneeskunde, zoals verweerder ook in zijn verweer heeft aangegeven. Gesteld noch anderszins is aangetoond dat verweerder zich tegenover klager ooit als bedrijfsarts heeft voorgesteld, terwijl ook uit de correspondentie niet blijkt dat de aanduiding bedrijfsarts is gebruikt. Voor zover verweerder ooit in het algemeen als bedrijfsarts is aangewezen, of benoemd is, is ter zitting gebleken dat verweerder er zeer alert op is dat die aanduiding niet voor hem wordt gebruikt.

Betreffende het tweede klachtonderdeel, dat klager lichamelijk en psychisch letsel heeft geleden door klager werkzaamheden te laten verrichten tegen het advies van de (behandelend) deskundige, oordeelt het college als volgt. Klager heeft zich voor de eerste maal bij verweerder gemeld op 9 februari 2011. Op 22 februari 2011 heeft de deskundige van het UWV geoordeeld dat klager niet geschikt was tot het verrichten van zijn eigen werkzaamheden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in deze periode tot het uitbrengen van het oordeel van de deskundige, de status quo is gehandhaafd en klager geen werkzaamheden heeft verricht. Dit is door klager ook niet weersproken. Eerst op 20 mei 2011 is klager geschikt geacht voor het verrichten van aangepaste werkzaamheden, waarna klager op 20 juli 2011 volledig aan het werk was op basis van aangepast werk en een zekere mate van boventalligheid. Uit de stukken blijkt voorts dat verweerder de beperkingen van klager duidelijk heeft aangegeven aan de werkgever. De werkgever is bovendien verplicht werk te zoeken dat voor klager geschikt is. Daarbij is uitgekomen op de snijstraat. Uit deze feiten en omstandigheden kan het college enkel vaststellen dat verweerder op een zorgvuldige wijze klager heeft begeleid naar het hervatten van werkzaamheden bij de eigen werkgever, zij het op een andere afdeling. Dat klager op enig moment weer is uitgevallen door ziekte betekent niet dat de manier waarop verweerder klager heeft begeleid, onzorgvuldig is geweest. Van enig onzorgvuldig handelen van verweerder is het college in dezen niet gebleken, zodat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

Met betrekking tot klachtonderdeel 3, inhoudende dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden, komt het college tot het volgende oordeel. Vooropgesteld wordt dat uit de door klager gegeven toelichting moet worden opgemaakt dat met de klacht omtrent het medisch dossier wordt bedoeld de door verweerder aan de werkgever verzonden spreekuurverslagen. Het college stelt vast dat deze spreekuurverslagen een korte mededeling dienen te zijn inhoudende de conclusies ten aanzien van de arbeids(on)geschiktheid en adviezen daaromtrent. De verslagen zoals verweerder deze naar de werkgever heeft verzonden zijn zeer uitgebreid en bevatten veel (te veel) informatie op medisch gebied. Zo staat er een diagnose in het spreekuurverslag en wordt melding gemaakt van psychologische begeleiding van klager. Dit zijn gegevens die niet vermeld behoren te worden in het spreekuurverslag voor de werkgever. Bovendien kan uit de verslagen niet worden opgemaakt dat verweerder consequent om toestemming heeft gevraagd de medische informatie aan werkgever mede te delen, of dat klager daarop steeds instemmend heeft geantwoord. Het college wijst als voorbeeld op het verslag van 13 oktober 2011 waar opgemerkt wordt dat een brief van G. binnen is gekomen, zonder dat uit het verslag blijkt dat klager toestemming heeft gegeven tot het noemen van deze informatie aan de werkgever. Nu een spreekuurverslag de werkgever slechts handvatten dient te bieden om een werknemer te (her)plaatsen in de eigen of aangepaste arbeid, waarvoor niet nodig is dat de werkgever op de hoogte is van de medische toestand van werknemer, is het college van oordeel dat verweerder, door verslag te doen als is gedaan bij klager, terwijl tevens hij verzuimd heeft om daarvoor steeds uitdrukkelijk toestemming te vragen, verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die verweerder in zijn hoedanigheid van sociaal geneeskundige behoort te betrachten. Dit klachtonderdeel wordt gegrond geacht. Het college acht de maatregel van waarschuwing passend. Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing zal worden gepubliceerd.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft onder aanvoering van een aantal grieven beroep aangetekend tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep van klager strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing voor zover dit de eerste twee ongegrond verklaarde klachtonderdelen betreft en opnieuw rechtdoende tot gegrondverklaring van die klachtonderdelen.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Klachtonderdeel 1

4.3 In artikel 17 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat het recht om een specialistentitel te voeren voorbehouden is aan degenen die zijn ingeschreven in het betreffende erkende specialistenregister. In artikel 17 lid 2 Wet BIG is bepaald dat het degene aan wie het recht tot het voeren van een krachtens de Wet BIG erkende specialistentitel niet toekomt, verboden is deze titel of een daarop gelijkende benaming te voeren. Voorts is in artikel 100 Wet BIG bepaald dat bij een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 17 lid 2 Wet BIG een bestuurlijke boete kan worden opgelegd door de minister.

4.4 Het is het Centraal Tuchtcollege ambtshalve bekend dat de arts in het BIG-register geregistreerd staat als arts. Bij zijn registratie is geen specialistentitel vermeld. De arts is derhalve niet bevoegd de specialistentitel van bedrijfsarts te voeren. Dat de arts dat wel heeft gedaan blijkt uit een aantal producties die klager in het geding heeft gebracht. De arts heeft een e-mail van 18 juli 2012 aan klager ondertekend met zijn naam en daaronder vermeld ‘bedrijfsarts’. Voorts heeft de arts in een ongedateerde brief aan GGZ G. ten behoeve van klager geschreven: “Als bedrijfsarts voor F. zag ik uw patiënt, (naam klager – CTG), woonachtig te B.(…), geboren op (…)”. Ook heeft de arts in een door hem opgesteld ‘Actueel oordeel bij de probleemanalyse WIA’ van 17 juli 2012 ten behoeve van klager verschillende malen vermeld dat op regelmatige basis contacten tussen de bedrijfsarts en klager hebben plaatsgevonden; met bedrijfsarts bedoelde de arts zichzelf. Daarnaast heeft de arts dit actueel oordeel, daar waar ‘bedrijfsarts’ voorgedrukt staat, ondertekend. Tot slot blijkt uit een brief van 2 april 2013 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg gericht aan klager dat de arts voor het onbevoegd voeren van de titel bedrijfsarts formeel gewaarschuwd is.

4.5 Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts de voornoemde door klager ingebrachte producties niet weersproken en heeft hij geen overtuigende verklaring geven voor het meermalen voeren van de specialistentitel ‘bedrijfsarts’. Dat de arts die titel meermalen heeft gebruikt terwijl hij daartoe niet bevoegd was, is onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is dan ook gegrond. Dat de arts voor het onbevoegd voeren van de titel bedrijfsarts reeds een waarschuwing van de Inspectie voor de Gezondheidzorg heeft gehad, doet aan het voorgaande niet af, nu dit een andere instantie betreft met een ander beoordelingskader.

Klachtonderdeel 2

4.6 De behandeling van klachtonderdeel 2 in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg ten aanzien van dit klachtonderdeel, zodat het beroep in zoverre geen doel treft.

Conclusie

4.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt vernietigd voor zover daarin het eerste klachtonderdeel ongegrond is verklaard. Het Regionaal Tuchtcollege heeft naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege het tweede klachtonderdeel terecht ongegrond geoordeeld. Het Centraal Tuchtcollege ziet geen aanleiding om in verband met de gegrondverklaring van het eerste klachtonderdeel de arts een zwaardere maatregel op te leggen dan de reeds door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van waarschuwing. Die maatregel blijft dan ook gehandhaafd.

4.8 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden gelast.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover het eerste klachtonderdeel ongegrond is verklaard;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart het eerste klachtonderdeel alsnog gegrond;

handhaaft de aan de arts opgelegde maatregel van waarschuwing;

verwerpt het beroep voor het overige;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en

mr.drs. M.J. Kelder en mr.drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr.drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.