ECLI:NL:TGZCTG:2014:261 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.351

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:261
Datum uitspraak: 26-06-2014
Datum publicatie: 26-06-2014
Zaaknummer(s): c2013.351
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een neuroloog en een neurochirurg na een Carpaal Tunnel Syndroom operatie. Klaagster verwijt de artsen dat er te weinig onderzoek is gedaan, dat er geen indicatie was voor chirurgisch behandeling en dat zich bij/na de operatie een complicatie heeft voorgedaan met als gevolg functieverlies van haar rechterhand. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster ontvankelijk verklaard in de klacht en de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.351 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., neurochirurg,wonende te D, verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan Stichting Rechtsbijstand Gezondheidszorg te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 28 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegenC. - hierna de neurochirurg- een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 juni 2013, onder nummer 2012-231b heeft dat College klaagster in haar klacht ontvankelijk verklaard en de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De neurochirurg heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A./E. (C2013.350) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 mei 2014, waar zijn verschenen klaagster en de neuroloog, bijgestaan door

mr. Hielkema voornoemd. Tevens was ter zitting aanwezig de echtgenoot van klaagster.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Klaagster, geboren 1958, is op 13 februari 2008 door de neuroloog gezien op de polikliniek vanwege een Carpaal Tunnel Syndroom (hierna: CTS) rechts meer dan links. Bij lichamelijk- en aanvullend onderzoek werd de diagnose CTS bevestigd. Op 13 februari 2008 is klaagster zowel rechts als links door de neuroloog geïnjecteerd met 1ml Depo-Medrol 40mg/Lidocaine ter plaatse van het CTS. Bij controle op 26 maart 2008 bleken de injecties niet het gewenste effect te hebben gehad, waarna de neuroloog klaagster heeft doorverwezen naar de polikliniek neurochirurgie voor operatieve behandeling van het CTS. Op 4 september 2008 is klaagster door de arts geopereerd aan het CTS rechts, waarna dystrofie is opgetreden.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts in haar klaagschrift dat zij door een complicatie bij/na behandeling functieverlies aan haar rechterhand heeft opgelopen. In haar repliek verwijt klaagster de arts dat hij haar heeft geopereerd zonder dat daar een indicatie voor was.

4. Het standpunt van de arts

De arts stelt in zijn verweerschrift:

1. primair: dat het klaagschrift onvoldoende concreet is en daarmee niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld.

2. subsidiair: dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voorzover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling

Klaagster heeft haar klacht in de repliek uitgebreid en nader onderbouwd, waarmee de klacht voldoet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 65 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) juncto art 4 lid 1 sub b van het Tuchtrechtbesluit. Klaagster is dan ook in haar klacht ontvankelijk.

De klacht bestaat uit de volgende onderdelen:

1. er is te weinig onderzoek gedaan,

2. er was geen indicatie voor chirurgische behandeling,

3. er heeft zich bij/na de operatie een complicatie voorgedaan met als gevolg functieverlies van de rechterhand.

Vaststaat dat de arts op 4 september 2008 de CTS-operatie bij klaagster heeft verricht en dat hij klaagster voor postoperatieve controle op 11 november 2008 heeft gezien.

Uit de stukken is het College gebleken dat het onderzoek bij klaagster, dat door een arts-assistent voorafgaand aan de operatie is gedaan, adequaat en correct is geweest, waarmee de diagnose CTS en de indicatie voor chirurgische behandeling op goede gronden door de arts is gesteld. Er waren naar het oordeel van het College geen gronden om andere diagnoses meer waarschijnlijk te achten.

Voorts is het College uit de stukken gebleken dat de operatie op 4 september 2008 ongecompliceerd is verlopen. Bij postoperatieve controle op 11 november 2008 heeft de arts klaagster DSMO-creme voorgeschreven vanwege een wat gezwollen warmere hand. Dit is naar het oordeel van het College voor dat moment een adequate behandeling geweest. Daarna is klaagster voor nadere controles en behandeling door collegae van de arts gezien en heeft de arts klaagster niet meer gezien.

Het is uiteraard te betreuren dat klaagster na de CTS-operatie een dystrofie heeft ontwikkeld. Dit is echter een onvoorspelbare complicatie, die bovendien zelden voorkomt en derhalve niet behoort tot de voorzienbare of te verwachten risico’s.

Alles overziend komt het College tot het oordeel dat de arts geen tuchtrechtelijk verwijt treft, waarmee de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond wordt afgewezen”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten weergegeven in overweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, zij het dat waar in de laatste zin vermeld wordt : “waarna dystrofie is opgetreden”, het Centraal Tuchtcollege in plaats daarvan leest: “waarna klaagster complicaties heeft gekregen die mogelijk wijzen op dystrofie”.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

4.2 De neurochirurg heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege onder kopje ‘5. De beoordeling’ de op een na laatste alinea iets anders formuleert, zodat deze aldus komt te luiden: “Het is uiteraard te betreuren dat klaagster na de CTS-operatie een complicatie heeft ontwikkeld. Dit is echter een zo zeldzame complicatie, dat deze niet behoort tot de voorzienbare of te verwachten risico’s waarover patiënte tevoren behoorde te worden ingelicht”.

4.4 Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate

en mr. A. Smeeing-van Hees, leden juristen en drs. R.E.F. Huigen en dr. M.M. Veering, leden beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 26 juni 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.