ECLI:NL:TGZCTG:2014:260 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.350
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:260 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-06-2014 |
Datum publicatie: | 26-06-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.350 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een neuroloog en een neurochirurg na een Carpaal Tunnel Syndroom operatie. Klaagster verwijt de artsen dat er te weinig onderzoek is gedaan, dat er geen indicatie was voor chirurgisch behandeling en dat zich bij/na de operatie een complicatie heeft voorgedaan met als gevolg functieverlies van haar rechterhand. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster ontvankelijk verklaard in de klacht en de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.350 van:
A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., neuroloog, wonende te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan Stichting Rechtsbijstand Gezondheidszorg te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 28 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de neuroloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van
18 juni 2013, onder nummer 2012-231a heeft dat College klaagster in haar klacht ontvankelijk verklaard en de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
De neuroloog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A./D. (C2013.351) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 mei 2014, waar zijn verschenen klaagster en de neuroloog, bijgestaan door
mr. Hielkema voornoemd. Tevens was ter zitting aanwezig de echtgenoot van klaagster.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
De arts heeft klaagster, geboren 1958, op 13 februari 2008 gezien op de polikliniek vanwege een Carpaal Tunnel Syndroom (hierna: CTS) rechts meer dan links. Bij lichamelijk- en aanvullend onderzoek is de diagnose CTS bevestigd. Op
13 februari 2008 is klaagster zowel rechts als links door de arts geïnjecteerd ter plaatse van het CTS met 1ml Depo-Medrol 40mg/Lidocaine. Bij controle op 26 maart 2008 bleken de injecties niet het gewenste effect te hebben gehad, waarna de arts klaagster heeft doorverwezen naar de polikliniek neurochirurgie voor operatieve behandeling van het CTS. Op 4 september 2008 is klaagster geopereerd door de neurochirurg aan het CTS rechts, waarna dystrofie is opgetreden.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts in haar klaagschrift dat zij door een complicatie bij/na behandeling functieverlies aan haar rechterhand heeft opgelopen. In haar repliek verwijt klaagster de arts voorts dat hij te weinig onderzoek heeft gedaan en dat hij haar zonder indicatie heeft doorverwezen voor chirurgische behandeling.
4. Het standpunt van de arts
De arts stelt in zijn verweerschrift:
1. primair: dat het klaagschrift onvoldoende concreet is en daarmee niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld
2. subsidiair: dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voorzover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.
5. De beoordeling
Klaagster heeft haar klacht in de repliek uitgebreid en nader onderbouwd, waarmee de klacht voldoet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 65 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) juncto art 4 lid 1 sub b van het Tuchtrechtbesluit. Klaagster is dan ook in haar klacht ontvankelijk.
De klacht bestaat uit de volgende onderdelen:
1. er is te weinig onderzoek gedaan,
2. er was geen indicatie voor chirurgische behandeling,
3. er heeft zich bij/na de operatie een complicatie voorgedaan met als gevolg functieverlies van de rechterhand.
Uit de stukken is het College gebleken dat de arts op geleide van de richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van het carpale-tunnelsyndroom’ (CBO 2005) klaagster heeft onderzocht en tot zijn diagnose is gekomen. Er waren naar het oordeel van het College geen gronden om andere diagnoses meer waarschijnlijk te achten.
De beslissing van de arts om de behandeling te starten met Depo-Medrol/Lidocaine (conservatieve behandeling) alvorens klaagster naar de neurochirurg door te verwijzen, ontmoet bij het College geen bedenkingen.
Nu de arts niet betrokken is geweest bij de operatie van het CTS, kan hem geen verwijt worden gemaakt over de ontstane complicatie bij/na de operatie.
De slotsom is dan ook dat de klacht betreffende het medisch handelen van de arts in al zijn onderdelen zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten weergegeven in overweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, zij het dat waar in de laatste zin vermeld wordt: “waarna dystrofie is opgetreden”, het Centraal Tuchtcollege in plaats daarvan leest: “waarna klaagster complicaties heeft gekregen die mogelijk wijzen op dystrofie”.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.
4.2 De neuroloog heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate
en mr. A. Smeeing-van Hees, leden juristen en Drs. R.E.F. Huigen en dr. M.M. Veering, leden beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 26 juni 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.