ECLI:NL:TGZCTG:2014:257 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.354

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:257
Datum uitspraak: 24-06-2014
Datum publicatie: 26-06-2014
Zaaknummer(s): c2013.354
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de gz-psycholoog in strijd met talloze regels van de voor haar geldende beroepscode te hebben gehandeld. Voorts verwijt hij haar dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door de gezinsvoogd te bevestigen wat zij aan de vrouw van klager – met wie klager in echtscheiding was verwikkeld en die hun zoon in de praktijk van de gz-psycholoog had aangemeld – had meegedeeld, te weten dat de zoon niet in behandeling werd genomen gezien de complexiteit van de situatie. Klacht in eerste aanleg afgewezen. Beroep faalt, onder de kanttekening dat het het Centraal Tuchtcollege niet is gebleken dat de gz-psycholoog haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.354 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

O., gz-psycholoog, wonende te P., verweerster in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 27 december 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen O. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 september 2013, onder nummer 338/2012 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond, althans van onvoldoende gewicht, afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft zijn beroepschrift nadien aangevuld. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 mei 2014, waar zijn verschenen klager, en de gz-psycholoog, bijgestaan door haar echtgenoot.

De zaak is over en weer bepleit.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is de vader van H.. Op 11 mei 2012 heeft de moeder van H. hem telefonisch aangemeld bij de Psychologische Praktijk P. (hierna: de P.), alwaar verweerster werkzaam is als praktijkhoudster. De echtgenoot van verweerster is office manager.

Op 16 mei 2012 heeft klager een brief verzonden naar de P. met, voor zover thans van belang, de volgende inhoud:

“Onderwerp, aanmelding H.?

Geachte heer Q.,

Tijdens een overleg heden ten kantore van BJZ te D., mocht ik van mijn vrouw vernemen dat zij onze zoon H. (geb. 08-08-2004) bij uw praktijk zou hebben aangemeld. In mijn hoedanigheid van zijn vader mede belast met het ouderlijke gezag komt het op mij merkwaardig over dat een aanmelding zonder mijn toestemming kan plaatsvinden. Ter voorkoming van misverstanden verneem ik dan ook graag van u of mijn zoon H. bij uw praktijk zou zijn aangemeld voor hulpverlening.”

Op 21 mei 2012 heeft de echtgenoot van verweerster een brief aan klager verzonden met, voor zover thans van belang, de navolgende inhoud:

“Naar aanleiding van uw brief d.d. 16 mei 2012 kan ik u als volgt informeren.

Ouders kunnen hun kind bij onze praktijk aanmelden op verwijzing van de huisarts, kinderarts, Bureau Jeugdzorg of andere hulpverleners in de eerste lijn. In het kader van de Wet op de Privacy mogen wij geen informatie aan derden geven over namen op onze wachtlijst.

Wanneer wij een aanmelding krijgen van een kind waarvan de ouders gescheiden zijn, zullen wij altijd beide ouders bij de verdere procedure betrekken. Het kan zijn, zoals in dit geval, dat één van de ouders aanmeldt en een kind op onze wachtlijst (van 4 maanden) geplaatst wordt. Zodra een kind aan de beurt is voor een eerste contact zullen wij beide ouders vragen om de aanmelding te ondersteunen en beiden te tekenen voor akkoord.

Gebruikelijk is dat wij een aanmeldingsformulier naar de verzorgende ouder opsturen met het verzoek om de andere ouder het formulier te laten ondertekenen. Wanneer ouders weinig of niet met elkaar communiceren, krijgen ouders ieder een eigen aanmeldingsformulier.

Het heeft onze nadrukkelijke voorkeur dat beide ouders samen aanwezig zijn bij de intake zodat beiden horen welke informatie er over hun kind aan de psycholoog gegeven wordt.

Wij zullen vanuit onze praktijk geen enkel contact met het kind hebben zonder toestemming van beide ouders. Wij hopen altijd wel dat ouders in het belang van het welzijn van hun kind beiden meewerken aan een aanmelding.”

Op 22 mei 2012 heeft klager een brief verzonden aan de P., gericht aan de echtgenoot van verweerster, met, voor zover thans van belang, de navolgende inhoud:

“U geeft geen direct antwoord op mijn vraag. Impliciet maak ik uit uw brief op dat H. door mijn vrouw (formeel zijn we nog getrouwd) bij uw praktijk zou zijn aangemeld. Betreffende aanmeldingsformulieren heb ik niet mogen ontvangen. Met betrekking tot een eventuele aanmelding bij uw praktijk is mede mijn vrouw ervan op de hoogte dat ik niet de noodzaak inzie H. – gezien zijn totale functioneren – voor dergelijke hulpverlening aan te melden. M.b.t. dé verzorgende ouder, ben ik overigens degene geweest die sinds de geboorte van onze oudste (ruim 10 jaren geleden) de dagelijkse zorg- en opvoedingstaken (24/7) realiseerde en mijn vrouw is de kostwinner.

Aangezien u – onder het mom van de Wet op de Privacy – niet expliciet wenst aan te geven dat H. bij uw praktijk zou zijn aangemeld, kan en zal ik ook niet mijn toestemming geven aan een dergelijke, mogelijke aanmelding. In dit verband wijs ik u noodzakelijkerwijs op de Beroepscode voor psychologen van het NIP en vooralsnog in het bijzonder hoofdstuk I.1.5 “Vertegenwoordiging van de cliënt.”

Op 25 mei 2012 is er in het teamoverleg van de P. gesproken over de aanmelding van H. en diezelfde middag heeft verweerster de moeder van H. telefonisch laten weten dat de casus te complex was en dat vader geen toestemming gaf voor de aanmelding.

N., verbonden aan Bureau Jeugdzorg E., Regio R. heeft in het contactjournaal het navolgende genoteerd:

“datum contact 30-05-2012

medewerker N.

soort contact Algemeen

wijze contact O. / P. (telefoon)

tijdstip contact 14:39 uur

duur contact 0 minuten

contact met geen opgave

Vandaag gebeld met O. van de P.. Gesproken over de aanmelding van H.. Ik had namelijk van moeder vernomen dat de praktijk zich terugtrekt vanwege contacten met vader.

In het gesprek werd duidelijk dat de praktijk 2 brieven heeft ontvangen van vader waarin hij aangeeft dat hij het niet eens is met de aanmelding van H. bij hen in de praktijk. Hieruit concludeer ik dat vader niet mee wil werken aan de hulpverlening voor H..

Gezien de toon en de inhoud van de brief en wat ze hebben gehoord over wat vader bij een collega psychologie praktijk aan het doen is, is een dergelijke aanmelding te complex. De ervaring met dergelijke casussen waarbij 1 van de ouders niet wil meewerken kost veel extra tijd en energie van de collega’s. Beter is wanneer H. wordt aangemeld bij een grotere instelling met meer ervaring met ouders die hulpverlening voor hun kind niet ondersteunen. Vader geeft in zijn brief aan dat hij geen noodaak ziet- gezien zijn totale functioneren- voor hulpverlening.”

Op 31 mei 2012 heeft klager aan de P. een brief verzonden, gericht aan de echtgenoot van verweerster, met, voor zover thans van belang, de navolgende inhoud:

“In een tweede reactie op uw brief d.d. 21-05-2012 met bovengenoemd kenmerk, en in aansluiting op mijn brief d.d. 22-05-2012 (met kenmerk b-12147) graag ter voorkoming van misverstanden kort aandacht voor het volgende.

Met stomme verbazing mocht ik vandaag vernemen van de heer N. (BJZ te D.) dat u met hem (telefonisch) contact zou hebben gezocht inzake de mogelijke aanmelding van H.. Met verwijzing naar hieromtrent in uw beroepscode is vermeld, ga ik vooralsnog er vanuit dat u uitermate zorgvuldig omgaat met het verstrekken van gegevens, in het bijzonder in de situatie van H., t.a.v. derden.

Indien en voor zover uw praktijk zorg zou gaan verlenen, laat ik u hierbij alvast weten dat per direct het recht op blokkade wordt ingeroepen alsmede de vernietiging van het dossier t.z.t. M.b.t. het verstrekken van gegevens waaronder m.i. ook is begrepen een mogelijke aanmelding, dient u uitsluitend gegevens te verstrekken waarvoor u vooraf gerichte toestemming hebt gekregen. Aangezien ook ik het ouderlijk gezag over H. heb, wil ik u met nadruk erop wijzen dat u niet kunt volstaan met louter een toestemming van mijn vrouw. Bovenal mag ik aannemen dat u geen gegronde redenen hebt om te menen dat het doorbreken van uw geheimhouding het enige en laatste redmiddel is om direct gevaar voor personen te verkomen.”

Klager heeft op 28 juni 2012 nogmaals een brief gezonden aan de P., gericht aan de echtgenoot van verweerster, met, voor zover thans van belang, de navolgende inhoud:

“Gelezen het contactjournaal van BJZ te D. d.d. 30-05-2012 (zie bijalge) is er door uw praktijk informatie verstrekt m.b.t. het ‘dossier’ H.. Gelezen het contact d.d. 01-06-2012 mag ik opmaken dat er vanuit uw praktijk een brief is gestuurd met de redenen waarom u niet zou starten met de hulpverlening. Deze brief zou mede gestuurd zijn aan BJZ. Graag ontvang ik per ommegaand een kopie van deze brief alsmede een kopie van het complete ‘dossier’ H..

Op 28 juni 2012 is door de echtgenoot van verweerster gereageerd op klagers brief van diezelfde datum, voor zover thans van belang, in navolgende zin:

“Naar aanleiding van referte kan ik u meedelen dat door ons geen brief aan Bureau Jeugdzaken in D. is gezonden. Uw veronderstelling dat dit wel is gebeurd is onjuist.

Zoals de bijlage van referte aangeeft heeft een medewerker (N.) van Bureau Jeugdzaken op 30 mei j.l. telefonisch contact gezocht met O., klinisch psycholoog in deze praktijk. Collega O. heeft in dit gesprek aangegeven dat u geen noodzaak ziet voor behandeling van H. en hiervoor ook geen toestemming verleent. Een behandeling door P. is hiermee van de baan.

De notitie van M., naar aanleiding van een telefonisch contact op 1 juni met moeder, dat zij de (?) brief wil ontvangen van P. met de reden van het niet starten van hulpverlening is voor rekening van BJZ. Nogmaals, er is geen brief.

Afsluitend kan ik u verzekeren dat er bij ons geen dossier van H. aanwezig is. Ik heb hier op mijn bureau alleen een mapje met uw brieven.”

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden door telefonisch aan de gezinsvoogd mee te delen dat klagers zoon H. niet in behandeling werd genomen vanwege de complexiteit van de situatie en de inhoud van de door klager aan de P. gezonden brieven. Klager verwijt verweerster in strijd met talloze regels in de voor haar geldende Beroepscode voor psychologen van het NIP (hierna: de beroepscode) te hebben gehandeld. Verweerster zou niet zorgvuldig hebben gehandeld en ten onrechte zijn afgeweken van de beroepscode. Verweerster zou geen integriteit en respect hebben getoond en evenmin een hoog niveau van deskundigheid hanteren. Verweerster zou het vertrouwen in de beroepsuitoefening schaden en geen zorg van kwaliteit of professionaliteit hanteren. Verweerster zou onvoldoende voor zorgen dat misbruik wordt voorkomen en niet duidelijk de voorwaarden stellen en zonder toestemming handelen. Verweerster heeft ten onrechte niet schriftelijk gerapporteerd en geen voorafgaande inzage gegeven of het geschrevene besproken.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij alleen feitelijke informatie, over de besluitvorming rond de aanmelding, die zij ook aan de moeder van H. had gegeven, aan de gezinsvoogd heeft doorgegeven. Verweerster heeft aan de gezinsvoogd bevestigd dat H. niet in behandeling werd genomen vanwege de complexiteit van de situatie en de inhoud van de door klager aan de P. verzonden brieven. Van deze informatie was de gezinsvoogd al op de hoogte gebracht door de moeder van H.. Verweerster heeft aangegeven hoe de aanmelding bij de P. in de praktijk gaat en daarbij gewezen op het feit dat de telefonische aanmelding van H. nog niet in het teamoverleg was besproken toen zij de brieven van klager ontving. Verweerster wijst op de uitspraak van dit college van 24 mei 2012 (LJN: YG2050) waarin de onbekendheid op het terrein van de dubbele toestemming aan de orde is geweest. Verweerster wijst erop dat klager steeds zorgvuldig en adequaat door de P. is geïnformeerd en toelichting heeft ontvangen over de wijze waarop de P. met een aanmelding omgaat, die in overeenstemming is met de beroepscode. Verweerster concludeert dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt”.

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerster heeft aangegeven dat in de P. een telefonisch spreekuur is waarbij cliënten zich kunnen aanmelden. Tijdens de telefonische intake wordt een aantal gegevens op het formulier ingevuld. Wanneer cliënten voldoen aan exclusie-voorwaarden wordt de cliënt gemeld dat de aanmelding in een teamoverleg, eenmaal per veertien dagen met verweerster, wordt besproken. Na dit overleg wordt de cliënt geïnformeerd over het antwoord op de vraag of de P. in staat is en voldoende capabel is om de specifieke problematiek te onderzoeken en/of te behandelen. In voorkomende gevallen wordt doorverwezen naar collega-praktijken of gespecialiseerde behandelcentra. Wanneer de P. met een aanmelding binnen de praktijk akkoord gaat komt de cliënt op een wachtlijst. De wachtlijst voor kinderen onder de 13 jaar varieert van 3 tot 4 maanden. Het college acht deze wijze van aanmelding zoals gehanteerd door de P. in overeenstemming met de beroepscode.

De moeder van H. heeft hem op 11 mei 2012 telefonisch aangemeld. In verband met de vakantie van verweerster heeft eerst op 25 mei 2012 een teamoverleg plaatsgevonden. In de tussentijd waren er reeds 2 brieven van klager ontvangen. Uit de tweede brief van klager, d.d. 22 mei 2012, heeft verweerster naar het oordeel van het college kunnen concluderen dat klager geen toestemming geeft voor aanmelding dan wel onderzoek en/of behandeling van H.. Vervolgens werd aan de moeder van H. aangegeven dat de P. H. niet in behandeling zal nemen vanwege de complexiteit van de situatie en het feit dat klager geen toestemming geeft voor aanmelding en/of behandeling. Moeder zou daarbij bevestigd hebben dat de situatie van H. complex was.

Op 30 mei 2012 werd verweerster gebeld door de gezinsvoogd N.. De gezinsvoogd verzocht aan verweerster, op verzoek van moeder, informatie over de aanmelding van H.. Verweerster heeft bevestigd en herhaald datgene dat zij reeds aan moeder had meegedeeld op 25 mei 2012. De gezinsvoogd heeft dit contact gerapporteerd.

Het college kan niet reconstrueren wat verweerster exact heeft gezegd. Echter uit het verweerschrift met de daarbij overgelegde stukken en hetgeen de gezinsvoogd heeft gerapporteerd kan het college niet afleiden dat verweerster meer heeft verteld dan de feitelijke informatie dat H. niet in behandeling werd genomen vanwege de complexe situatie en het feit dat klager niet instemde met de aanmelding van H..

De door verweerster overgelegde uitspraak van dit college van 24 mei 2012 betreft een situatie waarbij de door de gezondheidszorgpsycholoog overgelegde informatie van andere aard en inhoud was dan in de onderhavige situatie. Er bovendien echter op gewezen dat een wijziging van de Wet op de Jeugdzorg op komst is, die professionals met een beroepsgeheim verplicht dergelijke informatie te verstrekken aan de gezinsvoogd (Kamerstukken I 2010/11, 32 015, nr. A, p. 18).

Alles overziend is er naar huidige wetgeving formeel sprake van een – zij het geringe – schending van de geheimhoudingsplicht. Gelet echter op de praktijk dat, naar het college bekend, gezinsvoogden in het belang van de aan hun zorg toevertrouwde minderjarigen zonder toestemming van de ouders informatie opvragen aan zorgverleners en deze dit plegen te geven, en op het feit dat toekomstige wetgeving hiervoor een basis zal bieden, ziet het college geen aanleiding verweerster op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.3

Klager verwijt verweerster dat zij in strijd met diverse artikelen uit de beroepscode heeft gehandeld. Klager wijst in zijn aanvullende klaagschrift bij de genoemde artikelen veelal naar het niet in acht nemen van de geheimhoudingsplicht, waarover het college zich hiervoor onder 5.2 reeds heeft uitgelaten.

Ten aanzien van de overige door klager genoemde artikelen uit de beroepscode die verweerster niet in acht zou hebben gehouden overweegt het college als volgt.

Het is het college uit de stukken niet gebleken dat verweerster de van haar verwachte verantwoordelijkheid, integriteit en deskundigheid alsmede het vereiste respect niet in acht heeft genomen. Nu de aanmelding van H. nog niet in het teamoverleg was besproken en de P. nog niet akkoord was gegaan met de aanmelding was nog niet aan de orde dat verweerster aan beide ouders de voorwaarden had moeten overhandigen, toestemming had moeten verzoeken, en had moeten wijzen op het inzage- en blokkeringsrecht bij een eventueel uit te brengen schriftelijke rapportage. In artikel III.3.2.15 van de beroepscode wordt aangegeven dat een rapportage aan een derde in de regel schriftelijk wordt uitgebracht. Nog daargelaten dat een mondelinge rapportage op grond van dit artikel niet wordt uitgesloten betreft dit artikel het uitbrengen van een rapportage in opdracht van cliënt of een derde, waarvan in de onderhavige situatie geen sprake is geweest.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond, althans van onvoldoende gewicht, en zal als volgt worden beslist”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1. In hoger beroep heeft klager, onder aanvoering van negen grieven, zijn klacht herhaald en nader toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep.

4.2. De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3. Het in het beroepschrift gestelde en de uitgebreide toelichting van klager ter zitting heeft geen ander licht op de zaak geworpen, behoudens dat het Centraal Tuchtcollege – anders dan het Regionaal Tuchtcollege – niet is gebleken dat de gz-psycholoog haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De gz-psycholoog heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij aan de gezinsvoogd slechts heeft bevestigd hetgeen de gezinsvoogd reeds van de echtgenote van klager had vernomen, te weten dat de zoon niet in behandeling zou worden genomen gezien de complexiteit van de situatie. Dat betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in stand kan blijven en dat het beroep daartegen zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en

mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en drs. G.A.M. Mensing en drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.