ECLI:NL:TGZCTG:2014:256 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.352
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:256 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-06-2014 |
Datum publicatie: | 26-06-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.352 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gz-psycholoog. Klager verwijt haar dat zij louter pro forma invulling heeft gegeven aan haar functie en in strijd met de voor haar geldende beroepscode heeft gehandeld. Daarnaast verwijt hij haar dat zij, gelet op haar kwalificatie als BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar, meer gekwalificeerd is dan de gedragsdeskundige die de zonen van klager begeleidde en haar verantwoordelijkheid richting de zonen niet heeft genomen. Klacht in eerste aanleg afgewezen. Beroep verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.352 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., gz-psycholoog, destijds werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. N.R. Kasteel, advocaat in dienst van Bureau Jeugdzorg E..
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 12 december 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 september 2013, onder nummer 324/2012 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft zijn beroepschrift nadien aangevuld. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 mei 2014, waar zijn verschenen de gz-psycholoog, bijgestaan door haar gemachtigde. Klager is niet verschenen.
De gemachtigde heeft de standpunten van de gz-psycholoog kort toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:
“2. FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is de vader van F., G., H. en I.. Klagers zonen staan sinds 2 augustus 2011 onder toezicht van Bureau Jeugdzorg E..
Verweerster is werkzaam als gedragsdeskundige bij Bureau Jeugdzorg E..
In het contactjournaal staat de naam van verweerster niet genoemd.
In de brief van J., teamleider Bureau Jeugdzorg E., van 29 maart 2013 gericht aan gemachtigde van verweerster, staat het volgende opgetekend, voor zover thans van belang:
“Hierbij informeer ik u over de werkverdeling binnen mijn team voor wat betreft de ondersteuning van de gedragsdeskundigen aan de gezinsvoogden.
Als teamleider geef ik leiding aan team K. van het regiokantoor D. van Bureau Jeugdzorg E..
In dit team werken o.a. jeugdbeschermers en jeugdhulpverleners en deze worden ondersteund door gedragsdeskundigen. Het team is opgesplitst in drie basisteams. In deze basisteams wordt de casuïstiek besproken van de leden van het basisteam. De leden van het basisteam krijgen hun inhoudelijke werkbegeleiding van de gedragsdeskundige die ook voorzitter is van hun basisteam. Aan mijn team zijn twee gedragsdeskundigen verbonden, te weten C. en L.. Gezien het aantal beschikbare uren, geeft C. leiding en inhoudelijke ondersteuning aan één basisteam en geeft L. leiding en ondersteuning aan twee basisteams. De kinderen van A. worden begeleid door de gezinsvoogden M. en N.. Beide gezinsvoogden zitten in een basisteam wat begeleidt wordt door L.. C. is dus niet betrokken bij de besluitvorming rondom de kinderen A. daar dit het basisteam van L. is.
Wat daarnaast natuurlijk ook nog een gegeven is, is dat ik als teamleider verantwoordelijk ben voor de beslissingen die worden genomen.”
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:
“3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij een louter pro forma invulling heeft gegeven aan haar functie en in strijd met de voor haar geldende beroepscode heeft gehandeld. Daarnaast verwijt klager verweerster dat zij gelet op haar kwalificatie als BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar meer gekwalificeerd is dan de gedragsdeskundige die klagers zonen begeleide en haar verantwoordelijkheid in de richting van klagers zonen niet heeft genomen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij geen bemoeienis heeft gehad met de zonen van klager en haar derhalve geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat verweerster als BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar meer gekwalificeerd zou zijn dan de collega die wel betrokken was bij de zonen van klager en zij daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door na te laten in te grijpen is onterecht. Verweerster voert aan dat zij niet verantwoordelijk is voor het handelen van haar niet-BIG-geregistreerde collega’s nu geen sprake is van hiërarchie tussen de gedragsdeskundigen”.
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Bureau Jeugdzorg E. heeft meerdere vestigingen. De gezinsvoogden die uitvoering geven aan de ondertoezichtstelling van de zonen van klager maken deel uit van team K., dat onderverdeeld is in drie basisteams. Aan team K. zijn twee gedragsdeskundigen verbonden, namelijk verweerster en L.. De kinderen van klager worden begeleid door twee gezinsvoogden, namelijk M. en N.. Deze twee gezinsvoogden maken deel uit van het basisteam dat wordt begeleid door gedragsdeskundige L., hetgeen uit de brief van J., die als bijlage bij het verweerschrift is overlegd, blijkt. Het voorgaande wordt ondersteund door het contactjournaal waarin de naam van verweerster niet voorkomt. Klager heeft niet aangegeven dat sprake was van een directe relatie tussen verweerster en klagers zonen en niet tegengesproken dat er geen directe relatie bestond. Uit het voorgaande leidt het college af dat verweerster niet betrokken was bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de zonen van klager.
5.2
Dat verweerster heeft nagelaten te handelen ten opzichte van klagers zonen terwijl zij daartoe wel verplicht was is niet gebleken. Klagers zonen werden door twee gezinsvoogden begeleid. L. was als gedragswetenschapper bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling betrokken. De bij Bureau Jeugdzorg werkzame gedragswetenschappers werken naast elkaar zonder dat, op grond van hun opleiding of anderszins, sprake is van een hiërarchische verhouding waarin de ene gedragswetenschapper ondergeschikt is aan de andere.
Binnen Bureau Jeugdzorg ligt binnen de teams de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen bij de teamleider. De gedragsweten-schapper is inhoudelijk verantwoordelijk voor de eigen werkzaamheden. De conclusie van klager dat verweerster als BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar meer gekwalificeerd zou zijn dan de gedragsdeskundige die klagers zonen begeleidde en derhalve in had moeten grijpen, is niet terecht.
5.3
Het college oordeelt op grond van het bovenstaande als volgt.
Uit artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg volgt dat degene die in het BIG-register staat ingeschreven onderworpen is aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van een patiënt en diens naaste betrekkingen.
Nu verweerster niet betrokken was bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling van klagers zonen is zij niet tuchtrechtelijk aansprakelijk te houden voor het door klager gesignaleerde handelen en/of nalaten.
5.4
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1. In hoger beroep heeft klager, onder aanvoering van drie grieven, zijn klacht herhaald en nader toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep.
4.2. De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Beoordeling
4.3. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot het geven van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en
mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en drs. G.A.M. Mensing en drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.