ECLI:NL:TGZCTG:2014:253 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.266
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:253 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-06-2014 |
Datum publicatie: | 26-06-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.266 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.266 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 16 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van
28 mei 2013, onder nummer G2012/114 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummers C2013.190, C2013.277, C2013.278 en C2013.363 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 april 2014, waar zijn verschenen klaagster en de psychiater, bijgestaan door mr. drs. de Zeeuw. Klaagster en mr. drs. de Zeeuw hebben de wederzijdse standpunten ter zitting nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. Vaststaande feiten
2.1.
Klaagster is sinds 2006 in zorg bij het Psychosencircuit van de GGZ-D. te B. vanwege een schizoaffectieve stoornis. Verweerster is als psychiater werkzaam bij GGZ-D.. Zij is vanaf 2011 betrokken bij de behandeling van klaagster.
2.2.
Op 8 december 2011 heeft verweerster aan klaagster schriftelijk laten weten dat ze van plan was een dwangbehandeling te starten omdat klaagster weigerde medicatie in te nemen. Klaagster heeft hierover een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de GGZ-D. die de klacht op 19 december 2011 heeft behandeld. Bij de behandeling van de klacht waren verweerster en G. aanwezig, de voormalig psychiater van klaagster. Bij beslissing van 22 december 2011 is de klacht ongegrond verklaard, hetgeen wordt bevestigd door de uitspraak van de Rechtbank B. van 2 maart 2012.
2.4.
Klaagster is met ingang van oktober 2012 niet meer onder behandeling van GGZ-D..
3. De klacht
3.1
Het eerste klachtonderdeel houdt in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld door klaagsters vorige behandelaar, G., mee te nemen naar de klachtbehandeling van de GGZ-D., terwijl klaagster had aangegeven niets meer met G. te maken had willen hebben. Daarnaast stelt klaagster dat verweerster incompetente en op wantrouwen gestoelde zorg heeft verleend ten gevolge waarvan klaagsters behandelperiode onnodig zou zijn verlengd.
4. Het verweer en de beoordeling van de klachten
4.1.
Verweerster stelt primair dat klaagster in haar klachten niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel omdat het hier niet gaat om de geneeskundige behandeling van klaagster. Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel omdat klaagster heeft nagelaten aan te geven op welke gronden en feiten haar klacht berust. De klacht voldoet mitsdien niet aan de vereisten als genoemd in artikel 65, lid 2, Wet BIG juncto artikel 4, sub b, van het Tuchtrechtbesluit BIG. Subsidiair heeft verweerster inhoudelijk verweer gevoerd.
4.2.
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid is van belang dat het bij het eerste klachtonderdeel weliswaar niet (primair) gaat om het verlenen van individuele gezondheidszorg, maar om gedragingen die daarmee nauw verband houden. Tevens moet worden vastgesteld dat de tuchtnormen zoals neergelegd in art. 47, lid 1, van de Wet BIG niet alleen handelen of nalaten betreffen in strijd met de zorg die men als beroepsbeoefenaar behoort te betrachten (de eerste tuchtnorm), maar ook enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Naar het oordeel van het College valt het eerste klachtonderdeel onder de tweede tuchtnorm, zodat klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
4.3.
Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel is het College van oordeel dat klaagster voldoende heeft omschreven op welke gronden haar klacht berust, zodat zij ook in zoverre ontvankelijk is in haar klacht.
4.4.
Nu klaagster ontvankelijk is in haar klacht dient de vraag beantwoord te worden of het handelen van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Hiertoe overweegt het College het volgende. Verweerster heeft aangaande het eerste klachtonderdeel aangegeven dat het feit dat G. meeging naar de zitting van de klachtbehandeling zorgvuldig was en diende om de situatie van klaagster zo helder mogelijk in beeld te krijgen. Het handelen was dus juist in het belang van klaagster. Verweerster herkent zich daarnaast niet in de beschuldigingen die door klaagster worden geuit in het tweede klachtonderdeel. Nu klaagster haar stellingen tegenover dit verweer nauwelijks verder heeft onderbouwd en ter zitting en uit de stukken ook niet van enig tuchtrechtbaar verwijtbaar handelen is gebleken, zal de klacht in alle onderdelen als ongegrond worden afgewezen.
5. Slotsom
De klacht is in alle onderdelen ongegrond. Beslist moet worden als volgt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M van Altena, voorzitter,
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en
drs. M. Drost en prof.dr. P.P.G. Hodiamont, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2014.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.