ECLI:NL:TGZCTG:2014:250 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.470
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:250 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-06-2014 |
Datum publicatie: | 19-06-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.470 |
Onderwerp: | Onjuiste declaratie |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht is gericht tegen een tandarts. Klaagster verwijt de tandarts dat hij haar onjuist heeft behandeld, waardoor zij lange tijd heeft rondgelopen met een lelijk gebit en dat hij de ziektekostenverzekeraar heeft opgelicht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en de tandarts een schorsing voor een periode van een maand opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het hoger beroep van de tandarts. De tandarts heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een adequaat behandelplan heeft opgesteld en dat hij de behandeling van klaagster op bekwame wijze heeft uitgevoerd. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.470 van:
A., tandarts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste instantie, gemachtigde: mr. A.E. Diepersloot,
tegen
C., wonende te B., verweerster, klaagster in eerste instantie.
1. Verloop van de procedure
C. - hierna: klaagster - heeft op 21 februari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna: de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
3 september 2013, onder nummer 12/075T heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de tandarts de maatregel opgelegd van schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor een periode van een maand.
De tandarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 april 2014, waar de tandarts is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klaagster is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster werd sinds medio 2009 orthodontisch behandeld door verweerder met volledig vaste apparatuur. Omdat de mediaanlijn van het gebit niet overeenkwam met de mediaanlijn van het gezicht van klaagster, heeft verweerder, als oplossing, vanwege het ontbreken van twee kleine kiezen links boven en links onder (de 25 en 35), rechts boven en rechts onder twee kleine kiezen (de 14 en 44) verwijderd. Hierna is begonnen met het verschuiven van de elementen naar de juiste positie.
2.2 Op 11 november 2010 heeft D. van het E. klaagster gezien voor een second opinion, omdat er zeer grote ruimten waren ontstaan tussen haar tanden. In een brief aan klaagster
d.d. 18 november 2010 vermeldt D. onder meer het volgende: “Gezien het ontbreken van gegevens over de beginsituatie is de uitvoering van het behandelplan niet met zekerheid vast te stellen. Tijdens het consult constateerden wij een zeer ongebruikelijke tussentijdse stand van zaken met grote diastemen in het boven- en onderfront. Dit doet ernstig vermoeden dat de uitvoering van het behandelplan niet adequaat is uitgevoerd.”
2.3 Vervolgens is verweerster in behandeling gekomen bij F., orthodontist. In een brief aan het college d.d. 5 juli 2013 meldt zij onder meer het volgende: “Ik zag mevrouw C. (geboren 1991) voor het eerst bij mij in de praktijk op 6 december 2010. Ik constateerde bij haar een reeds in behandeling zijnde Klasse I malocclusie met het ontbreken van tweede premolaren en buitengewoon grote diastemen in de fronten. Bij haar was vaste apparatuur geplaatst op boven- en onderelementen; vermoedelijk door deze behandeling trof ik een uiterst ongebruikelijke verdeling van de gebitselementen over de tandboog aan (..). Mijn voorstel was om de orthodontische behandeling te volbrengen (voornamelijk sluiten van de open ruimtes (diastemen), waarbij ik zou proberen om te voorkomen dat de fronten niet te “recht-op” zouden komen te staan, wat negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor haar profiel. Destijds heb ik gewaarschuwd, dat wellicht hiervoor nog de hulp van een kaakchirurg zou moeten worden ingeroepen. De aanwezige open ruimtes waren namelijk erg groot. Dit laatste is gelukkig niet het geval geweest. Ik heb de orthodontische behandeling naar tevredenheid kunnen voltooien, gevolgd door het plaatsen van permanente retentie (in de vorm van plakspalken achter de front elementen).”
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. klaagster onjuist heeft behandeld, waardoor zij lange tijd heeft rondgelopen met een lelijk gebit.
2. de ziektekostenverzekeraar van klaagster heeft opgelicht.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, dat de behandeling zorgvuldig en juist is geweest en dat klaagster de behandeling niet halverwege had moeten staken maar door de zure appel heen moest bijten en had moeten denken aan het eindresultaat.
Het college onderschrijft het behandelplan van verweerder. Echter, de wijze waarop verweerder de verplaatsingen van de elementen heeft uitgevoerd, met als gevolg diverse grote diastemen in het boven- en onderfront gedurende de behandeling, is zeer ongebruikelijk en getuigt van onvoldoende kennis op het gebied van het orthodontisch verplaatsen van meerdere elementen tegelijkertijd (‘en masse’ verplaatsing). Patiënte heeft daardoor gedurende lange tijd onnodig met grote ruimten tussen de tanden moeten lopen, hetgeen voor haar zeer belastend is gebleken. Het college concludeert dat verweerder zich volstrekt onvoldoende op de hoogte heeft gesteld danwel gehouden van de (reeds lange tijd bestaande) technieken ten behoeve van het orthodontisch verplaatsen van gebitselementen. Het college acht derhalve dit onderdeel van de klacht gegrond.
5.2 Wat betreft de door klaagster gestelde oplichting van haar ziektekostenverzekeraar, overweegt het college als volgt. Ter zitting heeft het college naar aanleiding van de op de patiëntenkaart van klaagster vermelde behandelingen en de daarbij geplaatste codes diverse vragen gesteld aan verweerder. Uit de beantwoording bleek dat verweerder opzettelijk allerlei niet verrichte behandelingen en onjuiste codes heeft opgevoerd. Dit was volgens verweerder gedaan in samenspraak met klaagster, omdat zij over onvoldoende financiële middelen beschikte en haar behandeling anders niet mogelijk zou zijn. Het college heeft niet kunnen vaststellen of klaagster hierin een rol heeft gehad, maar acht dat ook minder relevant omdat deze omstandigheid geen enkele rechtvaardiging vormt voor frauduleus declareren. Overigens is het voor het college nog wel de vraag welk voordeel klaagster van deze constructie precies zou hebben gehad, omdat het aantal opgevoerde verrichtingen zo groot is dat de verzekeraar deze mogelijk niet volledig zou hebben vergoed. Wat daarvan ook zij, het is evident dat een dergelijke handelwijze verweerder tuchtrechtelijk zwaar moet worden aangerekend. Dat inmiddels ook andere instanties onderzoek doen naar zijn declaratiegedrag, zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, doet hieraan niets af. Verder overweegt het college dat verweerder door het bewust vermelden van onjuiste behandelgegevens in de patiëntenkaart zijn dossierplicht ernstig heeft geschaad, met als gevolg dat de patiëntenkaart een onbruikbaar document is geworden.
5.3 Uit het voorgaande volgt, dat beide klachten slagen. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.
5.4 Zoals hierboven reeds is overwogen, is de orthodontische behandeling zoals door verweerder uitgevoerd zwaar onder de maat. Verweerder heeft er ter zitting geen blijk van gegeven dit in te zien. Daarnaast is sprake van een zeer brutaal geval van het benadelen van de ziektekostenverzekeraar. Op dit punt heeft verweerder wel verklaard spijt te hebben, maar deze spijt lijkt toch vooral te worden bepaald door de nadelige gevolgen die verweerder thans van zijn handelen ondervindt. Het college is van oordeel dat de verwijten te ernstig zijn om met een waarschuwing of zelfs met een berisping te kunnen volstaan. Om die reden acht het college de maatregel van schorsing van de inschrijving van verweerder in het BIG-register gedurende de periode van één maand passend en geboden. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 De tandarts richt zich in hoger beroep tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de wijze waarop hij de elementen orthodontisch heeft verplaatst zeer ongebruikelijk is en getuigt van onvoldoende kennis op het gebied van het orthodontisch verplaatsen van meerdere elementen tegelijkertijd. De tandarts voert aan dat geen sprake was van een dergelijke verplaatsing, maar van een tand voor tand verplaatsing. Voorts stelt hij dat het feit dat klaagster lange tijd met een lelijk gebit zou hebben rondgelopen niet een direct gevolg is van zijn handelen, maar vermoedelijk verband houdt met staken van de behandeling door klaagster zelf. De tandarts concludeert tot vernietiging van de uitspraak in eerste aanleg en tot het achterwege laten van het opleggen van een maatregel.
4.2 Bij de beoordeling van de vraag of de orthodontische behandeling die de tandarts bij klaagster heeft uitgevoerd voldoet aan de daaraan te stellen eisen, neemt het Centraal Tuchtcollege de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Vaststaat dat de tandarts verrichtingen heeft gedeclareerd die hij niet daadwerkelijk heeft uitgevoerd en dat de patiëntenkaart van klaagster daardoor geen juiste weergave vormt van de behandelingen die de tandarts bij klaagster heeft verricht.
Uit de onder 2.2 en 2.3 van de bestreden beslissing geciteerde brieven blijkt dat zowel de orthodontist van het E. (E.) die klaagster op 11 november 2010 heeft gezien voor een second opinion, als de orthodontist naar wie klaagster op advies van E. was verwezen en die klaagster op 6 december 2010 voor het eerst heeft gezien, van oordeel was dat de plaats van de elementen tijdens de toenmalige tussenstand van de behandeling (zeer) ongebruikelijk was en dat de eerstgenoemde orthodontist het vermoeden had dat de behandeling niet adequaat was uitgevoerd.
In antwoord op de vraag of de tandarts bekwaam was orthodontische behandelingen uit te voeren heeft de tandarts ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij een cursus op het gebied van orthodontie heeft gevolgd, maar dat hij geen eindtoets van die cursus heeft afgelegd omdat hij vanwege ziekte een cursusdag had gemist. De tandarts heeft geen bewijsstukken overgelegd van de wel gevolgde cursusdagen.
4.3 De tandarts heeft naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet aannemelijk gemaakt dat hij een adequaat behandelplan heeft opgesteld en dat hij de behandeling van klaagster op bekwame wijze heeft uitgevoerd.De tandarts heeft zijn stelling dat de door hem gekozen en toegepaste techniek deugdelijk was ook in hoger beroep niet onderbouwd door bijvoorbeeld het overleggen van gegevens en/of fotomateriaal van de beginstand en van gebitsmodellen waarop hij zijn behandelplan heeft gebaseerd. Daarom kan in het licht van het vorenstaande niet worden aangenomen dat de tandarts bij de orthodontische behandeling zoals door hem is uitgevoerd, is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.
4.4 Ten aanzien van de op te leggen maatregel verenigt het Centraal Tuchtcollege zich met de overweging van het Regionaal College dat, gelet op de ernst van de verwijten
- waartoe naast de in beroep aan de orde gestelde gebrekkige orthodontische behandeling ook het frauduleuze declareergedrag van de tandarts behoort - de maatregel van schorsing van de inschrijving van de tandarts in het BIG-register voor de duur van een maand passend en geboden is.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Nederlands Tandartsenblad en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. M.A. van der Ham en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. M. Fokke en
drs. H.J. van Iterson, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juni 2014.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.