ECLI:NL:TGZCTG:2014:248 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.381

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:248
Datum uitspraak: 19-06-2014
Datum publicatie: 19-06-2014
Zaaknummer(s): c2013.381
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een verpleegkundige. Klaagster is bekend met hartfalen en gebruikt hier diuretica voor. Verweerder is als hartfalenverpleegkundige werkzaam in het ziekenhuis. Op enig moment is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en verweerder om het effect van de voorgeschreven diuretica te evalueren. De klacht houdt in dat verweerder klaagster in het telefoongesprek onheus heeft bejegend. Het RTG Eindhoven heeft de klacht afgewezen. Het CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.381 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te D. en B., verweerder in beide instanties, gemachtigde mr. O.L. Nunes.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 7 mei 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 oktober 2013, onder nummer 13114, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 mei 2014, waar is verschenen de verpleegkundige, bijgestaan door mr. O.L. Nunes. Klaagster is niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is bekend met hartfalen en gebruikt hier diuretica voor.

Verweerder is als hartfalenverpleegkundige verbonden aan het E. Ziekenhuis te D.

Op of omstreeks 29 april 2013 is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en verweerder om het effect van de voorgeschreven diuretica te evalueren.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster klaagt over het feit dat verweerder haar in het telefoongesprek onheus bejegend heeft. Klaagster heeft aangegeven genoeg te hebben van haar gezondheidssituatie en dat verweerder moest gaan zoeken naar de oorzaak van dit alles. Hierop heeft verweerder gezegd heeft dat hij Onze Lieve Heer niet is en de gezondheidsklachten van klaagster niet op kon lossen.

4. Het standpunt van verweerder

Klaagster maakte op verweerder een geagiteerde indruk tijdens het bewuste telefoongesprek. Klaagster eiste "dat het op zou houden en dat jullie mij genezen". Hierop heeft verweerder getracht de situatie wat te temperen door op schertsende toon te vragen aan klaagster of verweerder er uitzag als Onze Lieve Heer. Toen klaagster hier ontkennend op antwoordde, heeft verweerder dit bevestigd en heeft hij gezegd dat hij klaagster daarom niet ter plekke kon genezen van haar klachten. De opmerking van verweerder was bedoeld om de sfeer luchtig te krijgen en was geenszins beledigend bedoeld. Het telefoongesprek was overigens langer dan deze kwestie en in de herinnering van verweerder is het telefoongesprek in goede harmonie gevoerd en afgesloten.

5. De overwegingen van het college

Hoewel het college van mening is dat de opmerking van verweerder aan het adres van klaagster als onhandig te kwalificeren valt, levert dit geen verwijtbaarheid in tuchtrechtelijke zin op. Niet is aannemelijk geworden dat de opmerking onheus was bedoeld en verweerder heeft, voor zover het wel zo was overgekomen, zijn excuses daarvoor gemaakt. Alles bijeengenomen is het college van oordeel dat de uitlating van verweerder een feit van een te gering gewicht oplevert om tuchtrechtelijk relevant te zijn.

Het college is daarom van oordeel dat de klacht als van te gering gewicht dient te worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klaagster stelt in hoger beroep - kort samengevat - dat het Regionaal Tuchtcollege de zaak niet juist heeft beoordeeld en ten onrechte haar klacht heeft afgewezen. Klaagster eist in hoger beroep € 500,-- ter zake van schadevergoeding.

4.2 De verpleegkundige heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster in het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroepschrift niet, althans onvoldoende duidelijk, de beroepsgronden bevat. Subsidiair concludeert de verpleegkundige tot verwerping van het hoger beroep, zo nodig met aanvulling en verbetering van gronden.

Beoordeling

4.3 Het primaire verweer van de verpleegkundige wordt verworpen. Het Centraal Tuchtcollege begrijpt dat klaagster met haar beroep beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Gebleken is dat de verpleegkundige dat ook zo heeft begrepen, nu in het verweerschrift op de stellingen van klaagster adequaat is gerespondeerd.

4.4 Klaagster heeft in haar beroepschrift een nieuwe klacht geformuleerd betreffende de geneeskundige behandeling van haar schildklier- en hartklachten. Nu het hoger beroep zich richt tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, is het niet mogelijk in hoger beroep nieuwe klachten op te werpen die in eerste aanleg niet aan de orde zijn geweest, zodat deze klacht buiten behandeling wordt gelaten. De door klaagster gevorderde schadevergoeding zal eveneens onbesproken worden gelaten, nu het Centraal Tuchtcollege niet de bevoegdheid heeft over schadevergoedingen te beslissen.

4.5 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en mr. A.R.O. Mooy, leden juristen en drs. D.A.Polhuis en P van der Zee, leden beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 19 juni 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.