ECLI:NL:TGZCTG:2014:247 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.163

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:247
Datum uitspraak: 19-06-2014
Datum publicatie: 19-06-2014
Zaaknummer(s): c2013.163
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gynaecoloog die klaagster eenmalig heeft behandeld gedurende haar zwangerschap. Klaagsters kindje is na een infectie van de baarmoeder levenloos ter wereld gekomen. Klaagster was een hoogrisico patiënte vanwege haar voorgeschiedenis. De klacht bestond uit drie klachtonderdelen waarvan er twee in eerste aanleg zijn ingetrokken. In het resterende klachtonderdeel stelt klaagster dat de gynaecoloog haar in februari 2011 onmiddellijk had moeten laten opnemen en haar antibiotica had moeten voorschrijven. Het RTG staakt de behandeling van de twee ingetrokken klachtonderdelen en verklaard het resterende klachtonderdeel ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

v oor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.163 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., gynaecoloog, werkzaam te D.,verweerster in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 21 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen gynaecoloog C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 juli 2013, onder nummer G2012/112 heeft dat College de behandeling van het eerste en derde klachtonderdeel gestaakt en het tweede klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 mei 2014, waar zijn verschenen de heer E. (echtgenoot van klaagster) alsmede de arts vergezeld van haar echtgenoot de heer F.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Vanaf 2008 is klaagster, geboren 1966, begeleid in ziekenhuis G. te H. door diverse hulpverleners in verband met haar kinderwens. Naast één voldragen zwangerschap heeft ze drie miskramen gehad, waaronder tweemaal in 2008. Eind 2010 werd vastgesteld dat klaagster opnieuw zwanger was. Vanwege haar leeftijd en voorgeschiedenis (waaronder het feit dat zij eerder een keizersnede had ondergaan) werden de controles gedurende deze zwangerschap in het ziekenhuis uitgevoerd, vanaf twintig weken zeer frequent.

2.2

Op 3 februari 2011 bracht klaagster een urinemonster naar het ziekenhuis, omdat ze het gevoel had een blaasontsteking te hebben. Een collega van verweerster heeft het urinesediment beoordeeld en heeft onvoldoende aanwijzingen gevonden om verder onderzoek te verrichten. Er is geen kweek ingezet en er werden geen antibiotica voorgeschreven.

2.3

Op 7 februari 2011 ging klaagster naar het ziekenhuis, omdat ze bruin-rozige afscheiding had. Ze werd gezien door een verloskundige die ruggespraak had met verweerster als dienstdoend gynaecoloog. Klaagster ondervond geen (overige) klachten en het urinesediment liet geen afwijkingen zien. Er werden kweken van de vagina en urine afgenomen en ingezet. Ook vond er een echo-onderzoek plaats waarbij geen bijzonderheden werden vastgesteld. Klaagster ging vervolgens weer naar huis.

2.4

Op 10 februari 2011 kwam klaagster opnieuw in het ziekenhuis, ditmaal in verband met vochtverlies. Een collega van verweerster heeft haar toen gezien. Wederom vond er een echo-onderzoek plaats waarbij geen afwijkingen werden geconstateerd. Geconcludeerd werd dat het vochtverlies spontaan urineverlies betrof. Klaagster ging ook nu weer naar huis. Tijdens de nacht die hierop volgde, werd klaagster opgenomen met weeën en hoge infectiewaarden in het bloed. Ze kreeg vervolgens antibiotica per infuus toegediend.

2.5

2011 is het kindje, I., levenloos ter wereld gekomen. “

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1 Eerste klachtonderdeel

Klaagster verwijt verweerster dat zij op 3 februari 2011, toen zij zich tot het ziekenhuis wendde met blaasklachten, geen antibiotica kreeg voorgeschreven terwijl ze daar om vroeg. Dit klachtonderdeel is tijdens het mondeling vooronderzoek ingetrokken.

3.2 Tweede klachtonderdeel

Klaagster stelt dat verweerster haar op 7 februari 2011 onmiddellijk had moeten opnemen en haar antibiotica had moeten voorschrijven. Een opname werd haar weliswaar aangeboden, maar verweerster deelde daarbij mee dat zij zelf vond dat er geen aanleiding voor was en dat ze op dat moment toch niets voor haar konden doen. Ook was er geen reden volgens verweerster om antibiotica voor te schrijven. Klaagster is vervolgens maar naar huis gegaan, echter met een ongerust gevoel. Achteraf bleek haar onrust terecht te zijn geweest, aldus klaagster, doordat ze op 14 februari 2011 is bevallen van een kindje dat in de baarmoeder reeds was overleden. In haar optiek heeft verweerster al met al onzorgvuldig gehandeld door onvoldoende naar haar te luisteren en niet tijdig actie te ondernemen.

3.3 Derde klachtonderdeel

Klaagster verwijt verweerster dat er op 10 februari 2011, toen klaagster zich wederom tot het ziekenhuis wendde, evenmin adequaat werd ingegrepen. Dit klachtonderdeel is, evenals het eerste klachtonderdeel, ingetrokken tijdens het mondeling vooronderzoek.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

4.1

Verweerster betoogt dat haar zorgverlening jegens klaagster, die alleen plaats heeft gevonden op 7 februari 2011, zorgvuldig is geweest. Klaagster was begrijpelijkerwijze ongerust vanwege de bruin-rozige afscheiding en haar voorgeschiedenis, maar ze had verder geen klachten zoals bijvoorbeeld pijn bij het plassen of harde buiken. Ook volgden uit het echo-onderzoek en het urinesediment geen afwijkingen. Verweerster concludeerde dat er geen duidelijke verklaring voor de afscheiding was en dat er geen aanwijzing was voor een infectie van de blaas. Omdat klaagster zich toch zorgen bleef maken, heeft ze haar ter geruststelling aangeboden in het ziekenhuis te blijven. Daarbij heeft ze wel gemeld dat er geen medische indicatie voor opname was en er op dit moment ook geen interventie zou plaatsvinden. Klaagster besloot vervolgens zelf om dan toch maar naar huis te gaan. Afgesproken werd dat ze bij verergering van de klachten zou terugkomen.

Verweerster betreurt het ten zeerste dat klaagster haar kindje niet heeft kunnen behouden. Zij heeft echter gedaan wat ze kon en behoorde te doen. Ze is niet tekort geschoten in haar professionele zorgverlening jegens klaagster, aldus verweerster.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen binnen de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Eerste en derde klachtonderdeel

Aangaande de ingetrokken klachtonderdelen overweegt het College het volgende. Ingevolge artikel 65, lid 10, Wet BIG, wordt, ingeval van intrekking van de klacht (of een deel daarvan), de behandeling daarvan gestaakt, tenzij degene over wie is geklaagd, schriftelijk heeft verklaard voortzetting van de behandeling te verlangen, het tuchtcollege heeft beslist dat de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet of het tuchtcollege het onderzoek van de zaak op de terechtzitting reeds heeft beëindigd. Evengenoemde omstandigheden die ertoe zouden leiden dat de behandeling moet worden voortgezet, doen zich niet voor. Dit betekent dat de behandeling van beide klachtonderdelen zal worden gestaakt.

5.3 Tweede klachtonderdeel

Het tweede klachtonderdeel heeft enkel betrekking op het handelen van verweerster op 7 februari 2011. Dit is de enige datum genoemd in het klaagschrift waarop zij betrokken was bij de behandeling van klaagster, voor zover in het kader van de klacht relevant.

Zoals verweerster heeft betoogd en ook uit het medisch dossier volgt, bestond er op de genoemde datum geen medische indicatie om klaagster op te nemen en/of met antibiotica of anderszins te behandelen. Zo was er geen verdenking van een infectie noch van een andere omstandigheid of complicatie die tot interventie noopte. De onderzoeksresultaten wezen niet op een medische noodzaak om antibiotica voor te schrijven. Het College is van oordeel dat geenszins is gebleken dat verweerster onzorgvuldig of ondeskundig heeft gehandeld en evenmin dat zij is getreden buiten de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening. Het gestelde door partijen en het dossier bieden geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. Het klachtonderdeel is ongegrond.

6. Slotsom

De behandeling van het eerste en derde klachtonderdeel zal worden gestaakt en het tweede klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster beoogt de zaak (met betrekking tot het tweede klachtonderdeel) in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd in beroep komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij stelt - zakelijk weergegeven - dat het Regionaal Tuchtcollege met een onjuiste motivering en op onjuiste gronden tot haar beslissing is gekomen en concludeert ( impliciet) tot gegrondheid van haar klacht.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert impliciet tot verwerping van het beroep.

Beoordeling.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. M. Wigleven en

mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en dr. J.C.M. van Huisseling en

dr. P.J.Q. van der Linden, leden- beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juni 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.